H2C - 9 mei 2023 - Vergelijkingen

Woordenschat
vergelijkingen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
vergelijkingen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beeldspraak
Wat is beeldspraak?
Voorbeelden?
Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 3 - Slide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Slide 4 - Slide

Vergelijkingen
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Tussen object en beeld is een overeenkomst: ‘gaat heel snel’. Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 5 - Slide

Nog een paar voorbeelden van vergelijkingen:   
- Die man lijkt wel een beer!

- Lachen als een boer die kiespijn heeft. 

- Hij ging er als een haas vandoor. 

Slide 6 - Slide

– Je kamer lijkt wel een slagveld.   

– Wat een schat van een kind hebben jullie toch!  

- De zon schijnt alsof we in Frankrijk op vakantie zijn.

Slide 7 - Slide

Beeldspraak
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.  Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 8 - Slide

Zo bang als een
A
wezel
B
hoentje
C
beer
D
mol

Slide 9 - Quiz

zo blind als een
A
garnaal
B
mol
C
beer
D
hond

Slide 10 - Quiz

zo doof als een
A
kwartel
B
vis
C
vogel
D
vos

Slide 11 - Quiz

opdracht
   Maak opdracht 1 op blz. 24.
            Maak opdracht 3 + 4 op blz. 26.
                

                Klaar? Maak de online taak.
timer
15:00

Slide 12 - Slide

antwoorden opdracht 3
1 a een dijk (b) van een conditie (o)
b een draak (b) van een film (o)
c een kalf (b) van een hond (o)
d een kast (b) van een huis (o)
e een kwal (b) van een vent (o)
f een reus (b) van een kerel (o)
g een schat (b) van een meid (o)
h een wolk (b) van een baby (o)
2 eigen antwoord

Slide 13 - Slide

antwoorden opdracht 4
1/2 a een rund                   b een zwerende vinger
c God in Frankrijk             d een schoorsteen
e de raven                           f een leeuw
g een paard                       h het graf

3 a bloeden als een rund: hevig bloeden
b kloppen als een zwerende vinger: helemaal juist zijn
c leven als God in Frankrijk: zorgeloos, gemakkelijk leven
d roken als een schoorsteen: heel veel roken
e stelen als de raven: alles wegnemen
f vechten als een leeuw: hevig vechten
g werken als een paard: heel hard werken
h zwijgen als het graf: volkomen zwijgen

Slide 14 - Slide