Unit 1.4: past and perfect

Welcome
v4
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welcome
v4

Slide 1 - Slide

Test in test week:
Take your laptop to class (1 pt)
With a full battery (1 pt)
With earplugs/headphone (1 pt)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

About your emails
Verbeter de volgende zinnen: noteer ALLEEN het juiste woord.

Slide 4 - Slide

You can travel with the bus.

Slide 5 - Mind map

She made a lot of video's.

Slide 6 - Mind map

You get of the bus in Baker street.

Slide 7 - Mind map

If you arrive at Schiphol, you must take the train to Rotterdam.

Slide 8 - Mind map

I am looking forward to see you.

Slide 9 - Mind map

When you get your letter...


... make sure you understand all mistakes!

Slide 10 - Slide

Work on the text: questions 1-9.

Finished? Do exercises 12, 13.
timer
12:00

Slide 11 - Slide

Past simple  - present perfect
 
?    ?    ?
    

Slide 12 - Slide

kort samengevat
Past Simple: in het verleden begonnen EN geëindigd.

Present Perfect: in het verleden begonnen en 
-nog bezig of 
-resultaat is nu zichtbaar.
I have walked 

Slide 13 - Slide

Past
De past is om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd maar nu is afgelopen.
Dat kun je zien omdat er een tijd wordt genoemd, wanneer het gebeurde. 

Dit noem je een tijdsbepaling.

Slide 14 - Slide



voorbeelden van tijdsbepalingen


Yesterday

Last month

last week

this morning

two weeks ago

last night

last year

during World War II

on Sunday





vervoeging van de werkwoorden

ww + ed  bij regelmatige werkwoorden

  • - y    wordt     - ie   : carry - carried
  • grab   wordt    grabbed
  • stop   wordt    stopped
  • travel  wordt  travelled


uitzondering = onregelmatige werkwoorden 

die moet je LEREN !

  • go - went - have gone
  • do - did - have done
  • write - wrote - have written

  En ook:

  -vragen naar tijd (when?)
  -vage aanduidingen (when I was young, back then)
  - alle zinsdelen die beginnen met "when"
  - een context die in de verleden tijd staat
      voorbeeld: I met him during my holiday
      It was raining a lot. We visited many museums.

Slide 15 - Slide

de verleden tijd - the past tense
2e rijtje
 regular : + ed                                       irregular: learn! 
hele ww       verleden     voltooid deelw.      hele ww   verleden      voltooid deelw.
(= p. 285 of your book)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Present Perfect 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

een actie die in het verleden is begonnen met een resultaat dat nu merkbaar is. 

They are not at home now: they have left.
?

Slide 20 - Slide

Let op de SIGNAALwoorden
Er zijn SIGNAALwoorden die je verklappen dat je de present perfect moet gebruiken.
Tijdsduur (nog bezig)           Korte bijwoorden (al gebeurd)
How long?                                  For                Just                    
Always                                         Yet                 Already             
Since                                            Never           Since                 
For                                                 Ever                                           

Slide 21 - Slide

Zo maak je de present perfect

bij REGELMATIGE werkwoorden

Slide 22 - Slide

... bij ONREGELMATIGE werkwoorden






                              
  voltooid deelwoord = 3e rijtje
(= p. 285 book)
                                                                                                

Slide 23 - Slide

Nu ga je zelf verder
Ga naar Som en open de link naar deze lesson-up.
Ga op je eigen tempo verder.
Gebruik een schrift voor de opdrachten.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

kort samengevat
Past Simple: in het verleden begonnen EN geëindigd.

Present Perfect: in het verleden begonnen en 
-nog bezig of 
-resultaat is nu zichtbaar.
I have walked 

Slide 33 - Slide

 Nu ga je testen of je het weet...


Tien quizvragen !

Slide 34 - Slide

The police ____ (arrest) two people early this morning.
A
arrested
B
have arrested

Slide 35 - Quiz

Dan ____ already ____(buy) two tablets this year.
A
did buy
B
has bought

Slide 36 - Quiz

How many games ____your team____ (win) this season?
A
did win
B
has won

Slide 37 - Quiz

There____(be) an accident in High Street, so we have to use King Street to get to your school.
A
has been
B
was

Slide 38 - Quiz

____you____ (visit) the CN Tower when you ____ (stay) in Toronto
A
Did you visit / have stayed
B
Did you visit / stayed
C
Have you visited / stayed
D
Have you visited / have stayed

Slide 39 - Quiz

____ you ____(do) your homework yet? Yes I ____(finish) it an hour ago!
A
Did you do / finished
B
Did you do/ have finished
C
Have you done / finished
D
Have you done / have finished

Slide 40 - Quiz

I ____(not see) Peter since I ____(arrive) last Tuesday.
A
did not see / have arrived
B
have not seen / arrived
C
did not see / arrived
D
have not seed / have arrived

Slide 41 - Quiz

Frank ____ (get) his bike last May. So he ____ (have) it for 4 months.
A
got / had
B
has got / had
C
got / has had
D
has got / has had

Slide 42 - Quiz

I'm sorry, I ____ (not write) earlier, but I ____ (be) busy recently.
A
didn't write / have been
B
didn't write / was
C
haven't written / was
D
haven't written / have been

Slide 43 - Quiz

She____(go) to Japan last year, but now she____ (come) back.
A
has gone / has come
B
has gone / has come
C
went / has come
D
went / came

Slide 44 - Quiz

Wil je nog meer uitleg op de vraag "hoe kun je zien of je de Past Simple of Present Perfect nodig hebt en hoe maak je die?"

Kijk dan thuis nog een keer naar het volgende schema en een uitlegfilmpje voor een vergelijking tussen beide tijden in eenvoudig Engels.


Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Video

Now do exercises 14, 15
Finished? Do exercises 12, 13.

Slide 48 - Slide

Next week: test
If you need more explanation, or if you have any questions: come to my 'vakles' on Wednesday the 9th or 10th in A23 - or go to the 'vakles' taught by one of my colleagues.

What to learn for the test? See 'Jaarbijlagen' (Som)

Slide 49 - Slide