Voorbereiding toets TV H4-5-6

Taalverzorging H4-5-6
Woordensoorten
Spelling
Tussenletter
Aanelkaaroflosschrijven
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalverzorging H4-5-6
Woordensoorten
Spelling
Tussenletter
Aanelkaaroflosschrijven

Slide 1 - Slide

H4 woordsoorten
  1. werkwoord (ww)
  2. lidwoord (lw)
  3. zelfstandig naamwoord (zn)
  4. bijvoeglijk naamwoord (bn)
  5. voorzetsel (vz)

Slide 2 - Slide

Ik heb gisteren een blauwe trui op de rode stoel gelegd.
A
heb gelegd = ww
B
rode trui = bn
C
stoel = lw
D
ik = ww

Slide 3 - Quiz

Ik heb gisteren een blauwe trui op de rode stoel gelegd.
A
heb gelegd = lw
B
rode trui = zn
C
trui en stoel = zn
D
ik = bn

Slide 4 - Quiz

Ik heb gisteren een blauwe trui op de rode stoel gelegd.
A
een en gisteren = lw
B
op = vz
C
trui en stoel = ww
D
gelegd = bn

Slide 5 - Quiz

Ik heb gisteren een blauwe trui op de rode stoel gelegd.
A
een en gisteren = lw
B
blauwe en rode = bn
C
trui en stoel = ww
D
heb en gelegd = bn

Slide 6 - Quiz

Ik heb gisteren een blauwe trui op de rode stoel gelegd.
A
een en de = lw
B
blauwe en rode = zn
C
trui en stoel = bn
D
heb en gelegd = vz

Slide 7 - Quiz

Maak een zin met een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Open question

Voltooid deelwoord (VD) gebruikt als 
bijvoeglijk naamwoord (BN)
VD -> Deze game heb ik uitgespeeld.
BN -> De uitgespeelde game ga ik weer verkopen.

VD -> Die eieren zijn verrot.
BN -> De verrotte eieren zijn vies.

Slide 9 - Slide

De door mij (bestellen) videogame wordt morgen bezorgd.
A
bestellende
B
bestellen
C
bestelde
D
bestellde

Slide 10 - Quiz

De (bezorgen) videogame was helaas niet de goede.
A
bezorgde
B
bezorgende
C
bezorgdde
D
bezorgen

Slide 11 - Quiz

De (bekladden) muur wordt vandaag (oververven).
A
beklade - oververfd
B
bekladde - oververvend
C
bekladde - overgeverfd
D
bekladde - overgeverft

Slide 12 - Quiz

Ik heb de hele avond (zoeken) naar de (maken) foto's.
A
zoekend - gemaakte
B
gezocht - gemaakte
C
gezocht - gemaakt
D
zoek - makend

Slide 13 - Quiz

Tussenletter
-en
  • wanneer de meervoud van het eerste woord ook met -en geschreven wordt => boek + kast = boekenkast
GEEN -en 
  • als meervoud een -s heeft => garage+box = garagebox
  • als meervoud met -s en -en kan => groente+soep = groentesoep
  • als er van het eerste woord maar één is => zon+brand => zonnebrand
  • als het eerste woord een versterkende betekenis heeft => beresterk
-s
  • als je een -s hoort => varkens+stal = varkensstal (want het is ook varkensvlees)

Slide 14 - Slide

Tussenletter -s?
spruitje...stamppot
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Tussenletter -s?
staat...schuld
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Een samenstelling met versterkende uitdrukking krijgt als tussenletter(s):
A
-e
B
-en
C
-s
D
geen

Slide 17 - Quiz

Waar of niet waar?
Je schrijft een tussenletter -e- in een samenstelling als het eerste deel alleen een meervoud op -en heeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Wat komt er op de plaats van het vraagteken?
Hij kocht zijn horloge bij een horloge?maker.
A
-n
B
-s
C
geen tussenletter

Slide 19 - Quiz

Een samenstelling waarvan het eerste deel 1 meervoudsvorm heeft dat eindigt op -en krijgt als tussenletter(s):
A
-e
B
-en
C
-s
D
geen

Slide 20 - Quiz

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
weidevogel
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 21 - Quiz

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
beresterk
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 22 - Quiz

Los of aanelkaar
De volgende regels gelden wanneer je woorden aan elkaar schrijft;
  • werkwoorden die beginnen met na- / op- / over- / (nakijken, opeten, overschrijven)
  • zelfstandig naamwoorden die samen één begrip vormen (aanmaakblokje, tweekamerappartement, autobandventieldopje)

Slide 23 - Slide

Aan elkaar of los?
drie miljard
A
aan elkaar
B
los

Slide 24 - Quiz

Aan elkaar of los?

langeafstandsloper
A
Aan elkaar: langeafstandsloper
B
Los: lange afstandsloper
C
Los: langeafstands loper
D
Los: lange afstands loper

Slide 25 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer

Slide 26 - Quiz

Aan elkaar of los?
katoenen truitje
A
aan elkaar
B
los

Slide 27 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène

Slide 28 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
Babybed
B
Baby bed

Slide 29 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Maximumsnelheid
B
Maximum snelheid

Slide 30 - Quiz

Werkwoordspelling
Zie schema in je boek blz. 200

Slide 31 - Slide

Cindy (verhuizen) naar Lisse.
A
verhuist
B
verhuisde
C
verhuisd
D
verhuisdt

Slide 32 - Quiz

Cindy is naar Lisse (verhuizen).
A
verhuist
B
verhuisde
C
verhuisd
D
verhuisdt

Slide 33 - Quiz

Gisteren (blaffen) die hond nog naar mij.
A
blafte
B
blafde
C
blafd
D
blafdte

Slide 34 - Quiz

Die hond heeft hard naar mij (blaffen).
A
geblafd
B
blafte
C
geblaft
D
blaffend

Slide 35 - Quiz

Mijn vader (betalen) de rekening.
A
betaald
B
betaalt
C
betaaldt
D
betaal

Slide 36 - Quiz

Hij heeft de rekening gelukkig op tijd (betalen).
A
betaald
B
betaalt
C
betaaldt
D
betaal

Slide 37 - Quiz

Vorige week (betalen) mijn moeder de rekening.
A
betaald
B
betaalde
C
betaaldde
D
betalen

Slide 38 - Quiz

Fouten uit de zin halen
Hoeveel fouten tel jij in de zin?

Slide 39 - Slide

Gisteren zij we naar de bioskoop geweest.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 40 - Quiz

Omdat we vanavont geen teit hebben, ga we nu afspeken.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quiz

Hij stuurd mijn zo een email met de uitslag van de tekst.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 42 - Quiz

Sinds waneer werk jij bij dit electriciteitsproductiemaatschappij?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 43 - Quiz

Wat zij de docent tegen de verevelde leerling?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 44 - Quiz

Succes!!!

Slide 45 - Slide