hv2p 23/11

Welkom hv2p!
Telefoon in de telefoontas? Ga lekker zitten en pak je spullen.

Wat heb je nodig?
  • pak een Chromebook, maar log nog niet in


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom hv2p!
Telefoon in de telefoontas? Ga lekker zitten en pak je spullen.

Wat heb je nodig?
  • pak een Chromebook, maar log nog niet in


Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Verder met grammatica.
    We gaan het hebben over het naamwoordelijk gezegde

Het doel van deze les is:
  • Je kunt het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden. 

Slide 2 - Slide

Herhaling
Je kunt vinden:
  • de persoonsvorm
  • het onderwerp
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
  • bijwoordelijke bepaling
En lukt het met de zinsdeelstrepen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Het gezegde
Gezegde zegt altijd iets over het ding of de persoon over wie het gaat in de zin.

1. Werkwoordelijk:
Is altijd de pv + alle werkwoorden in de zin.

Ilse zingt in een popgroep.
Henk heeft de hond uitgelaten.
Deze schoenen moeten worden geruild.




Slide 5 - Slide

Let op!

1. Zin met 1 werkwoord? Dat is werkwoordelijk gezegde + persoonsvorm.
Het varken knort.

2. Werkwoordelijke uitdrukking: 
Werkwoorden + andere woorden die een vaste betekenis hebben.
Bijv: op tilt slaan, uit je dak gaan, door het lint gaan.


Slide 6 - Slide

Het gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit werkwoorden. Er wordt iets gedaan in de zin.

2.   Het naamwoordelijk gezegde (nwg) bestaat uit 1 of meer werkwoorden en een eigenschap (naamwoord).

Jan loopt over straat (Jan doet iets).
Jan is blij (eigenschap van Jan, werkwoord + eigenschap).


Slide 7 - Slide

Koppelwerkwoord
In een naamwoordelijk gezegde staat een koppelwerkwoord (kww). 
Een koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.
  

De kww’s: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Een koppelwerkwoord kan je altijd vervangen door een ander kww:
Jan is blij.
Jan wordt blij.



Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde = 
Koppelwerkwoord + eigenschap:

Jan is blij.
Mijn vader wordt dokter.
De kachel bleek aan.
Onze docent schijnt ziek te zijn.

  • Let op!
    Er staat óf een wwg in de zin óf een nwg, nooit allebei!
 

Slide 9 - Slide

Aan de slag! 
Wat? Log in in de online methode.
Ga naar H2 - naamwoordelijk gezegde/grammatica.
Lees de theorie en maak opdr. 1 + 2
Daarna ga je naar H3 - gezegde wg of ng?/grammatica.
Lees de theorie en maak opdr. 1, 2 + 3
Resultaat? Je oefent met het naamwoordelijk gezegde.
Zo zie je wat goed gaat en wat ik nog uit moet leggen. 
KlaarDaarna maak je opdr. 4 van H3. 


Hoe? Je mag zachtjes overleggen. 
Hulp? Gebruik je boek.  
Tijd? 30 minuten.


timer
30:00

Slide 10 - Slide

Als het goed is..
Kun je nu:
  • Het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden. 
  • Onderscheid maken tussen een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde. 

Slide 11 - Slide


We lezen: 

Wild 


Slide 12 - Slide

Blooket over dit onderwerp

  • ............................................
  • Iedereen doet mee. 
  • Voer je eigen naam in. 

Slide 13 - Slide

Huiswerk! 
WatMaak voor jezelf een spiekkaart voor het so volgende week.
Hoe? Je maakt een digitaal document aan. Maximaal 1 A4. 
Hulp? Gebruik je boek, of de online methode. 
Google is je beste vriend - juf melis, Cambiumned.
Resultaat? Ik maak een opdracht aan in Magister, daar lever je het in. Ik controleer het.  
Als het in orde is mag je het gebruiken tijdens het so. 




Slide 14 - Slide