2BL B56 Grammatica 1

Hallo allemaal!
Wat gaan we doen vandaag?
- Lekker een boek lezen
- Grammatica herhalen.

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hallo allemaal!
Wat gaan we doen vandaag?
- Lekker een boek lezen
- Grammatica herhalen.

Slide 1 - Slide

Lekker een boek lezen.

2B1 en 2B3: Hoofdstuk 6 Password

2B2 kan bijvoorbeeld via de bibliotheek een luisterboek lenen, helemaal gratis!
timer
10:00

Slide 2 - Slide

2B1 en 2B3:
Schrijf hieronder een korte samenvatting van hoofdstuk 3

Slide 3 - Open question

Werkwoordsvormen
Jullie hebben in eerdere blokken geleerd dat er drie soorten werkwoorden zijn.
1. Persoonsvorm
2. Heel werkwoord
3. Voltooid deelwoord

Slide 4 - Slide

2B1 en 2B3 hebben van mevrouw Van Kampen deze aantekening gekregen.
Grammatica - werkwoorden benoemen
1 pv zoeken
2 andere ww? -> wwg
3 ja?
       heel ww (woordenboek)
       vdw -> pv = hebben worden of zijn.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Aan de slag
Schrijf onderstaande zinnen over op een lijntjespapier. Let op, houd een regel vrij tussen de zinnen!
1. Ik hang een leuke poster op.
2. Na het eindsignaal heeft onze coach de wedstrijd nabesproken.
3. Wij hopen onze vrienden snel te ontmoeten.
4. Was jij straks af?
5. Onze vereniging heeft een schitterend clubhuis.
6. De loodgieter zal de lekkende kraan repareren.

Slide 7 - Slide

Mankeer de werkwoorden.
1. Mankeer een persoonsvorm geel.
2. Mankeer een heel werkwoord groen.
3. Mankeer een voltooid deelwoord blauw.

Slide 8 - Slide

Dadelijk ga je de zinnen ook ontleden. 
Hoe ging dat ook alweer?
Grammatica - zinsontleding
PV - tijdproef
            - Let op! Splitsbare werkwoorden
WWG - alle ww in de zin
            - Let op! Te + heel ww hoort bij het WWG!
Strepen zetten - in ieder geval om de pv, wat kan verder voor de pv?
OND - wie of wat + WWG ? / Wie doet het?

Slide 9 - Slide

Ontleed nu de zinnen
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wwg)
3. Zet zinsdeelstrepen
4. Benoem het onderwerp

Slide 10 - Slide

Lever nu een foto van jouw blaadje in met de ontlede zinnen.

Slide 11 - Open question

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag:
- Wie/wat + wwg + ond ?

Let er altijd op dat het geen hoeveelheid is (kg, km etc.)
En let er altijd op het dat echt antwoord geeft op wie/wat en niet op bijvoorbeeld wanneer/waar/hoelang/hoeveel etc.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Aan de slag
Schrijf onderstaande zinnen over op een lijntjespapier. Let op, houd een regel vrij tussen de zinnen!
1. Mijn zus vertelde een grappig verhaal.
2. Komt je broer pizza eten?
3. De winkelier heeft zijn producten afgeprijsd.
4. Zal ik de kamer stofzuigen?
5. De tweedeklassers bereiden het proefwerk voor.
6. Maken de leerlingen hun huiswerk af?

Slide 14 - Slide

Ontleed nu de zinnen
1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wwg)
3. Zet zinsdeelstrepen
4. Benoem het onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp

Slide 15 - Slide

Lever nu een foto van jouw blaadje in met de ontlede zinnen.

Slide 16 - Open question

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Sean heeft vandaag een half uur geleerd?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Leen je haar je rekenmachine?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Leen je haar je rekenmachine?

Slide 19 - Open question

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
De winkelier pakt voor mij het cadeau in.
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
De winkelier pakt voor mij het cadeau in.

Slide 21 - Open question

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
In de krant lees je het allerlaatste nieuws.
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
In de krant lees je het allerlaatste nieuws.

Slide 23 - Open question

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Onverwacht viel de stroom uit.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Onverwacht viel de stroom uit.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Chantal eet elke dag een banaan.
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Chantal eet elke dag een banaan.

Slide 27 - Open question

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
Hebben jullie tien kilometer gefietst?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Waarom geen lijdend voorwerp?
Tien kilometer geeft een hoeveelheid aan en kan dus geen lijdend voorwerp zijn.

Slide 29 - Slide

Zit in deze zin een lijdend voorwerp:
De hond blafte de hele tijd.
A
Ja
B
Nee

Slide 30 - Quiz

Waarom geen lijdend voorwerp?
De hele tijd geeft niet antwoord op wie of wat maar hoe lang. Kijk maar:

Wat blafte de hond?
De hele tijd.

Hoelang blafte de hond?
De hele tijd.

Slide 31 - Slide

En door! 
Nu gaan we het hebben over iets waar jullie het nog niet eerder over hebben gehad. Namelijk het voorzetsel.
Kijk daarom goed het volgende filmpje!

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Lees ook de theorie uit het boek.

Slide 34 - Slide

Aan de slag.
Maak nu blok 5 grammatica 5.6
Opdracht 13 t/m 16
Via de onlinemethode.

Tip! Houd de theorie in jouw boek op blz. 220 erbij.

Slide 35 - Slide

Klaar!
Hoe

Slide 36 - Slide