Woordenschat: pleo, tau, spreekw, uitdr.

Woordenschat
Pleonasme, Tautologie, Spreekwoorden, uitdrukkingen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Woordenschat
Pleonasme, Tautologie, Spreekwoorden, uitdrukkingen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 3 - Quiz

Door de regen kon je de overkant haast bijna niet meer zien.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 4 - Quiz

Misschien dat ze er wellicht nog achter komen.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 5 - Quiz

Deze zomer hadden wij de parasol wel nodig tegen de hete tropenzon.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 9 - Slide

Een spreekwoord

  • bevat een wijsheid of   opvatting;
  • is een hele zin;
  • kun je niet aanpassen of   wijzigen.

Een uitdrukking

  • is een vaste woordgroep   met een vaste betekenis;
  • kun je wel een beetje   aanpassen of wijzigen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Bij spreekwoorden en uitdrukkingen wordt gebruikt gemaakt van ...
A
figuurlijk taalgebruik
B
letterlijk taalgebruik

Slide 15 - Quiz

a. Hoge bomen vangen veel wind.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 16 - Quiz

e. Hij valt met zijn neus in de boter.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 17 - Quiz

f. Hij kijkt niet verder dan zijn neus lang is.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 18 - Quiz

h. Spreken is zilver, zwijgen is goud.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 19 - Quiz

Wat is het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking?

Slide 20 - Open question