Pincode H3 Aan het werk! KGT2

Hoofdstuk 3: Aan het werk!
3.1 Hoe ga je geld verdienen?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3: Aan het werk!
3.1 Hoe ga je geld verdienen?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 3.1 Hoe kom je aan werk?
  • Je weet wat het verschil tussen een werknemer en werkgever
  • Hoe lees je een staafdiagram 
  • Wat staat er in een arbeidsovereenkomst
  • Voor wie geld een CAO en wat staat erin geregeld
  •  Hoe bereken je het nettoloon

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen werkgevers en werknemers?
A
Werknemers nemen mensen in dienst.
B
Werkgevers hebben mensen in loondienst
C
Werknemers werken in loondienst
D
Werkgevers nemen werk aan.

Slide 3 - Quiz

Wat is een vacature?
A
Een vacature is een manier om te solliciteren
B
Een vacature is een baan die niet meer beschikbaar is
C
Een vacature is een baan die vrij is
D
Een vacature is een manier om geld te betalen

Slide 4 - Quiz

Arbeidsovereenkomst
Proeftijd
Opzegtermijn
Hierin staan afspraken die je met je werkgever maakt
Als je stopt bij je oude baan heb je te maken met een
In het begin mag je altijd stoppen met je baan dit noemen we

Slide 5 - Drag question

Van bruto naar netto loon
Als je in loondienst werkt ontvang je loon. Op het brutoloon houdt de werkgever loonheffing in. Dan blijft het nettoloon over.


Voorbeeld:\\\
Je bruto loon is € 1.886. Daarop wordt € 175 aan loonheffing ingehouden. Hoeveel is je netto loon?
  • je nettoloon = € 1.886 – € 175  (loonheffing) = € 1.711


Slide 6 - Slide

Leerdoelen 3.2 Hoe kom je aan werk?
  • Je weet het verschil tussen een vaste - en een tijdelijke baan
  • Verschil tussen deeltijdbaan en een voltijdbaan
  • Je kunt een cirkeldiagram aflezend
  • In welke produciesectoren kun je werken
  • Wat is het nut van arbeidsverdeling

Slide 7 - Slide

Wat is het verschil tussen een vaste en tijdelijke baan?
A
Een vaste baan heeft geen einddatum in het contract staan. Een tijdelijke baan wel.
B
Een vaste baan heeft wel een einddatum in het contract staan. Een tijdelijke baan niet.
C
Als je een vaste baan hebt kun je geen ander werk doen.
D
Als je een tijdelijke baan hebt mag je nergens anders een vaste baan hebben.

Slide 8 - Quiz

Je kunt kiezen voor een voltijd of deeltijdbaan. Vanaf hoeveel uur per week spreek je van een voltijdbaan?
A
vanaf 27 uur
B
vanaf 32 uur
C
vanaf 36 uur
D
vanaf 40 uur

Slide 9 - Quiz

Sleep het beroep naar de juiste productiesector.
dokter
fruitteler
pottenbakker

schaapsherder
sigarenmaker
telefonist
visser
wever

Slide 10 - Drag question

Arbeidsverdeling

Slide 11 - Slide

Wat is het nut van arbeidsverdeling?

Slide 12 - Open question

nu:
aan de slag 


maken opgave 1 t/m 4 van je rekenblad
timer
1:00

Slide 13 - Slide

Hoofdstuk 3: Aan het werk!
3.2 Wie is de baas?

Slide 14 - Slide

Leerdoelen 3.2 Wie is de baas?
  • Je weet wat het verschil is tussen een werkgever en een werknemer.
  • Je weet wat een arbeidsovereenkomst en wat een proeftijd is.
  • Je kunt het verschil tussen een vaste baan en een tijdelijke baan uitleggen. 

Slide 15 - Slide

Een ander woord voor arbeidsovereenkomst = contract
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Wat houdt proeftijd in?

Slide 17 - Open question

Een baan zonder einddatum =
A
een tijdelijke baan.
B
een vaste baan.
C
een deeltijdbaan.
D
een voltijdbaan.

Slide 18 - Quiz

Hoofdstuk 3: Aan het werk!
3.3 Hoe is het geregeld? 

Slide 19 - Slide

Leerdoelen 3.3 Hoe is het geregeld?
  • Je weet voor wie een cao geldt en wat erin geregeld is.
  • Je kunt met gegeven informatie het nettoloon berekenen.
  • Je weet hoe in welke wet het minimumloon geregeld is.
  • Je weet welke wetten jou als werknemer kunnen beschermen.

Slide 20 - Slide

Hoofdstuk 3: Aan het werk!
3.4 Zonder werk? 

Slide 21 - Slide

Leerdoelen 3.4 Zonder werk?
  • Je kunt uitleggen wanneer iemand werkloos is.
  • Je weet wat ontslag is en wat de gevolgen ervan kunnen zijn
  • Je kunt uitleggen wat het UWV voor je kan betekenen na ontslag.
  • Je kunt gegevens aflezen uit een lijndiagram.
  • Je weet wat de gevolgen van technologische ontwikkelingen kunnen zijn.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide