Les 3, Via Vooraf, Op weg naar 1 F, Thema 1 Hst 2. Spelling en Grammatica

Les 3, Via vooraf , Op weg naar 1F
Thema 1, Hoofdstuk 2.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 3, Via vooraf , Op weg naar 1F
Thema 1, Hoofdstuk 2.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel
Aan het einde van deze les:
*Weet jij wat een zin is.
*Weet jij wat een spatie is.
*Ken jij drie leestekens: - punt
- vraagteken  en - uitroepteken
*Kun jij een zin op de juiste manier schrijven.
*Kun je een zin in zinsdelen delen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen Gedrag
​- je werkt alleen
- je concentreert je op je werk
- het is stil in de klas
Je leert verantwoordelijkheid te nemen voor je eigen werk

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Theorie
Een zin.
Een zin is een groep van woorden die bij elkaar horen. Deze zinnen staan in een bepaalde volgorde. 
De ruimte tussen de woorden noemen we een spatie.
Spaties zorgen ervoor dat een zin leesbaar is.


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Theorie
Een zin begint met een hoofdletter.
Een zin eindigt met een leesteken.
Een leesteken vertelt je hoe je de zin moet lezen.
Leestekens aan het einde van de zin:
-punt.
-vraagteken.
-uitroepteken.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lees de zin. Type de zin over.
Gebruik hoofdletter en leestekens daar waar nodig.

ik heb vertrouwen in mezelf

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Lees de zin. Type de zin over.
Gebruik hoofdletter en leestekens daar waar nodig.

ik heb elke week contact met mijn familie

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Theorie zinsdelen.
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel is een stukje van een zin.
Een zinsdeel kan uit één woord of uit een paar woorden bestaan.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Een zin in delen verdelen.
Ik sport elke week met een vriendin.

Zoek het werkwoord door de zin vragend te maken. Het werkwoord komt vooraan te staan en is een zinsdeel.

Sport ik elke week met een vriendin? => sport is een zinsdeel

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Een zin in delen verdelen.
Ik sport elke week met een vriendin.

Stel de vraag: Wie?
Wie sport elke week met een vriendin?

Ik => ik is een zinsdeel






Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Een zin in delen verdelen.
Ik /sport / elke week met een vriendin.

Stel de vraag: Wie?
Wie sport elke week met een vriendin?

Ik => ik is een zinsdeel






Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Een zin in delen verdelen.
Ik /sport / elke week met een vriendin.

Stel de vraag: Wat?(met wie)
Wat (met wie) sport ik elke week?

met een vriendin => met een vriendin, is een zinsdeel






Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Een zin in delen verdelen.
Ik /sport / elke week met een vriendin.

Stel de vraag: Wanneer?
Wanneer sport ik met een vriendin?

elke week => elke week , is een zinsdeel






Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Een zin in delen verdelen.
Heb je de zinsdelen gevonden dan zet je een schuine streep tussen de zinsdelen.

Ik /sport/ elke week /met een vriendin.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Hoe het ook kan.
Woorden die bij elkaar horen, zinsdelen?  Hoe dan?
Dat gaan we zien.

Je kunt de volgorde van zinsdelen veranderen. De woorden die steeds als groepje bij elkaar blijven zijn de zinsdelen.

Op de volgende dia een voorbeeld hoe het ook kan.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Mijn moeder is volgende week jarig.
Is mijn moeder volgende week jarig.
Volgende week is mijn moeder jarig.

Mijn moeder/ is/ volgende week /jarig.
De stukjes "mijn moeder" en "volgende week" staan altijd naast elkaar. Dat noemen we een zinsdeel. Ook als je de zin anders maakt, blijven deze stukjes naast elkaar staan.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Mijn broer gaat volgende week naar oma.
Maak drie nieuwe zinnen met de woorden uit deze zin.

Slide 17 - Open question

Vraag aan de leerlingen of hen iets opvalt aan bepaalde stukjes nadat ze klaar zijn met typen en je de antwoorden hebt besproken.

Het zou op moeten vallen dat sommige woorden altijd naast elkaar staan.
Belangrijk dat je dat ook benoemd als ze dat zelf niet zien. 

Als die woorden niet naast elkaar staan, dan heb je geen kloppende zin.
Meester Bart geeft vandaag Nederlands
1. Geeft meester Bart vandaag Nederlands? --> 
geeft is het werkwoord en is dus een zinsdeel.
2. is er een wie? --> Meester Bart --> ook een zinsdeel.
3. Is er een wat? --> Nederlands --> ook een zinsdeel.
4. is er een waar? --> nee
5. Is er een wanneer? --> vandaag --> ook een zinsdeel
Meester Bart / geeft / vandaag / Nederlands.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Zaterdag zwemt Jan in de zee.
1. Zoek het werkwoord door de zin vragend te maken. het werkwoord komt vooraan te staan en is dus een zinsdeel.

2. Wie? --> een persoon
3. Wat? --> vastpakken of doen.
3. Waar? --> plek of plaats. Waar je bent.
4. Wanneer? --> een tijd (bijvoorbeeld dag, week, maand).

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Zaterdag / zwemt / Jan/ in de zee

Tip: woorden als in, de, van, het horen altijd ergens bij. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Samen oefenen
Je ziet zinnen. Deze verdeel je in zinsdelen door een      /      tussen de stukjes te zetten.
Typ de zin over met de         /               op de goede plek 

TIP: gebruik het stappenplan op het prikbord.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Ik heb de uitnodiging opgestuurd.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Ik sport elke week met een vriend.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Maken
Blz 19.
Schrijf zin b, c, d, e en f over. 
Begin elke zin met een hoofdletter. Eindig elke zin met een leesteken.
Blz 20
Verdeel zin a, b, c, d, e en f in zinsdelen.
Zet tussen de zinsdelen en schuine streep.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Nakijken
We bespreken de zinnen die jullie hebben gemaakt.
We kijken ook naar de zinsdelen.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Studiemeter
www.studiemeter.nl  Log in .

1. klik op Nederlands 
2. klik op Start taal online
3. klik op Via-vooraf op weg naar 1F
4. klik op thema 1 
5. Maak de oefeningen "moeilijke woorden" en 
    "spelling en grammatica"

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Terugblik
Rood: Ik heb ondanks meerdere waarschuwingen mijn gedrag helemaal niet veranderd.
Oranje: Ik laat niet wenselijk gedrag zien en pas me niet of nauwelijks aan.
Geel: Ik laat wenselijk/goed gedrag zien.
Groen: Ik laat meerdere keren en voor een lange tijd wenselijk/goed gedrag zien. 






Slide 27 - Slide

This item has no instructions