Diagnostische toets GT 2 HOOFDSTUK 1

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?

A
de kleur
B
de volume
C
de massa
D
de vorm
1 / 37
next
Slide 1: Quiz
naskMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?

A
de kleur
B
de volume
C
de massa
D
de vorm

Slide 1 - Quiz

Stofeigenschappen gebruik je om stoffen van elkaar te onderscheiden.
Welke stofeigenschap gebruik je om suiker van zout te onderscheiden?

A
de geur
B
de brandbaarheid
C
de kleur
D
de smaak

Slide 2 - Quiz

Water, terpetine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.
Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?

A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 3 - Quiz

Als je thuis stoffen opruimt, zet je ze in groepen bij elkaar. Daarbij let je vooral op hun toepassingen.
In welk antwoord staan stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar?

A
ammonia, bleek, spiritus
B
ammonia, cola, melk
C
cola, bleekwater, melk
D
spiritus, wasbenzine, water

Slide 4 - Quiz

Een stofeigenschap is een eigenschap waar je een stof aan kunt
A
wegen
B
meten
C
maken
D
herkennen

Slide 5 - Quiz

Als je thee zit gebruik je heet water als oplosmiddel.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Oplossing zijn altijd kleurloos(zoals water).
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Een suspensie ontmengt na verloop van tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een suspensie is helder, je kunt erdoorheen kijken.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Suspensies en oplossingen zijn zuivere stoffen.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

De meeste stoffen in het dagelijks leven zijn mengsels
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Ali zegt: "Water is een zuiver stof, want je kunt erdoorheen kijken"
Marieke zegt: " Water is een oplossing, dus moet je eerst goed schudden"
Wie heeft gelijk?
A
ze hebben allebei gelijk
B
ze hebben geen gelijk
C
alleen Ali
D
alleen Marieke

Slide 12 - Quiz

Welke twee dranken zijn een suspensies?
A
Thee met suiker en sinaasappelsap
B
sinaasappelsap en cola
C
sinaasappelsap en melk
D
melk en water

Slide 13 - Quiz

Welke van de volgende stoffen is een zuivere stof?
A
Ice tea
B
cola
C
karnemelk
D
suiker

Slide 14 - Quiz

Als je suiker in heet water doet en roert, verdwijnen de suikerkorrels. Er ontstaat een oplossing.
Welke bewering over de suiker
is waar?

A
De suiker is de opgeloste stof
B
De suiker is de oplossing
C
De suiker is het filtraat
D
De suiker is het oplosmiddel

Slide 15 - Quiz

Bij natuur- en scheikunde moet je vaak de massa van een voorwerp weten.
Hoe bepaal je de massa van een voorwerp?

A
met de formule: lengte × breedte × hoogte
B
met de onderdompelmethode
C
met een maatcilinder
D
met een weegschaal

Slide 16 - Quiz

Je kunt kilogram omrekenen naar gram.
4 kilogram is:

A
40 g
B
400 g
C
4000 g
D
40000 g

Slide 17 - Quiz

Voor het volume zijn er verschillende eenheden.
1 milliliter =

A
1 cm3
B
1 dm3
C
1 m3
D
1 mm3

Slide 18 - Quiz

Een blokje is 1,5 cm hoog, 2 cm breed en 10 cm lang.
Wat is het volume van dit blokje?

A
16 cm 3
B
18 cm3
C
23 cm3
D
30 cm3

Slide 19 - Quiz

1 kg is
A
10 g
B
100 g
C
1000 g
D
10000 g

Slide 20 - Quiz

De ruimt die een hoeveelheid vloeistof inneemt, noem je:
A
het gewicht
B
de massa
C
het volume

Slide 21 - Quiz

1 L is :
A
10 ml
B
100 ml
C
1000 ml
D
10000 ml

Slide 22 - Quiz

Bij vaste stoffen gebruik je niet de eenheid " liter" (L), maar kubieke decimeter (dm3). 1 dm3 is:
A
0,1 L
B
1 L
C
10 L
D
100 L

Slide 23 - Quiz

1000 cm3 is :
A
0,1 dm3
B
1 dm3
C
10 dm3
D
100 dm3

Slide 24 - Quiz

Een voorwerp is 10 cm lang, 4 cm breed en 1 cm hoog.
Hoe groot is het volume van dit voorwerp?
A
0,4 cm3
B
4 cm 3
C
10 cm3
D
40 cm3

Slide 25 - Quiz

Massa meet je in g of kg
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Volume meet je in :
A
g
B
dg
C
cg
D
ml

Slide 27 - Quiz

Het volume van een onregelmatig voorwerp kun je bepalen met behulp van de onderdompel-methode.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Tessa wil onderzoeken of ijzer zwaarder is dan aluminium. ze moet dan opletten dat de stukjes die ze gaat vergelijken:
A
even grootzijn
B
even zwaarder zijn
C
even hard zijn
D
even warm

Slide 29 - Quiz

Wat wordt met dichtheid bedoeld?
A
Het volume van 1gram stof
B
Het volume van 1 cm3 stof
C
De massa van 1gram stof
D
De massa van 1 cm3 stof

Slide 30 - Quiz

Aan de dichtheid kun je een stof herkennen. Is dat?
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Dichtheid is een stofeigenschap. is dat:
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

Wat is het formule voor het berekenen van de dichtheid?
A
dichtheid=volume/ massa
B
dichtheid=massa/ volume
C
massa=dichtheid/volume

Slide 33 - Quiz

Tegenwoordig wordt in een groot deel van de wereld hetzelfde systeem van eenheden gebruikt: het systeme international
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

In het SI wat is de eenheid van de massa?
A
g
B
cg
C
dg
D
kg

Slide 35 - Quiz

Sommige landen, zoals de verenigde Staden, hebben het SI nog niet volledig ingevoerd.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz


A

Slide 37 - Quiz