This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Grammar
Yes/no questions
negative sentences
Slide 1 - Slide
Wat is de EERSTE stap die je doet wanneer je yes/no questions moet maken?
A
Je doet een salto
B
De docent lief aankijken zodat zij het antwoord gaat geven.
C
Je kijkt of het werkwoord to be, can of have got in de zin staat.
D
Je geeft gewoon op, want het is te moeilijk.
Slide 2 - Quiz
ALS het werkwoord to be, can of have got in de zin staat, waar zet je deze dan neer in een yes/no question?
A
Aan het begin van de vraag.
B
Aan het einde van de vraag.
C
Nergens.
D
Je mag zelf een leuke plek verzinnen.
Slide 3 - Quiz
Op welke werkwoorden moet je dus letten?
A
To be (is, am, are)
B
Can
C
Have got
D
alle werkwoorden die er bestaan
Slide 4 - Quiz
Met welk werkwoord moet je je yes/no question beginnen als 1 van deze 3 werkwoorden er niet in staat?
Slide 5 - Open question
Voorbeelden
Pietje is eating pepernoten. Is pietje eating pepernoten?
We are happy with the result.
Are we happy with the result?
→ Werkwoord to be is aanwezig! (is)
→ Werkwoord to be is aanwezig! (are)
Slide 6 - Slide
Nog meer voorbeelden
Ginny can jump really high.
Can Ginny jump really high?
The twins have got to clean their room.
Have the twins got to clean their room?
→ Werkwoord can is aanwezig!
→ Werkwoord have got is aanwezig!
Slide 7 - Slide
Toch nog meer voorbeelden
Joost likes eating ice cream. Does Joost like eating ice cream?
You have to lick the wall. Do you have to lick the wall?
→ Joost is een 'he', dus SHIT regel en does gebruiken.
→ 'You' heeft geen SHIT regel, dus gewoon do gebruiken.
Slide 8 - Slide
Maak een yes/no question van: They play videogames.
Slide 9 - Open question
Maak een yes/no question van: He has my charger.
Slide 10 - Open question
Maak een yes/no question van: Caroline smells the flowers.
Slide 11 - Open question
Maak een yes/no question van: Caroline is smelling the flowers.
Slide 12 - Open question
Negative sentences
Werkt hetzelfde als yes/no questions. (yay!) Staat het werkwoord to be, can of have got in de zin? Dan zet je na het werkwoord not. He isnot They cannot She has not got
Slide 13 - Slide
Negative sentences
Staat het werkwoord to be, can of have got NIET in de zin? Dan gebruik je het werkwoord do of does + not. I donotlike It doesnothave We do notlove They do notwant
Slide 14 - Slide
Maak hier een ontkenning van (not): She wants a vanilla milkshake.
Slide 15 - Open question
Maak hier een ontkenning van (not): The cat jumps on the bed.
Slide 16 - Open question
Maak hier een ontkenning van (not): They are having fun.
Slide 17 - Open question
Maak hier een ontkenning van (not): He has got five sisters.
Slide 18 - Open question
Maak hier een ontkenning van (not): Miranda and Will can speak French.