LWE_week49_les2_2MH_herhaling stof SO1 K4

Willkommen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Willkommen

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?

  • Modalverben üben

  • Selbständig arbeiten
  • Lesson-up

  • Abschluss/Lied/Hausaufgaben

Slide 2 - Slide

Am Ende der Stunde........
kan je één modaal hulpwerkwoord voor alle persoonlijke voornaamwoorden benoemen, doordat je opdrachten maakt.

Slide 3 - Slide

  •  darfst
  •  dürfen
  •  dürft
  • kann
  • kannst
  • können
  • mag
  • mögen
  • mögen

Slide 4 - Slide

Selbständig arbeiten
  • Wat: Presentatie sport of Na klar online. Kies wat je wilt doen
-Opdrachten: 
4.1, 9a, 9b, 10, 11a, 12
4.2 8a, 8b, 9, 10a
-versterk jezelf
-test jezelf
 Hulp: 
  • Grammatica A: modale hulpwerkwoorden op bladzijde 12
  • Grammatica B: het voltooid deelwoord op bladzijde 18
  • woordjes op bladzijde 44/45

  • Hoe: De eerste 5 minuten niet praten en geen vragen, daarna fluisterend overleggen en vragen stellen.

  • Klaar: Bekijk de samenvatting in SOM. Schrijf het schema van haben en sein op bladzijde 143 over of schrijf de woordjes van Lektion 1, 2, 3 op bladzijde 44-45. NL-DU en DU-NL

timer
5:00
timer
10:00
4.1: Test jezelf + woordtrainer
4.2: Test jezelf + woordtrainer
4.3: Test jezelf + woordtrainer

Slide 5 - Slide

Wat betekent het modale hulpwerkwoord dürfen?
A
mogen
B
durven
C
kunnen
D
houden van

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het modale hulpwerkwoord können?
A
kennen
B
durven
C
kunnen
D
mogen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het modale hulpwerkwoord mögen?
A
iemand aardig vinden
B
houden van
C
kunnen
D
mogen

Slide 8 - Quiz

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de stamklinker bij modale hulpwerkwoorden?
A
ich, du
B
wir, ihr, sie/Sie
C
ich, du, er, sie ,es
D
er, sie, es

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm!
Ich (mögen) ...................meine Freundin.
A
magst
B
mag
C
mögen
D
mögt

Slide 10 - Quiz

(dürfen)............... ihr noch lange bleiben?
A
darfst
B
dürft
C
dürfen
D
darf

Slide 11 - Quiz

Du (können)...................gut kochen!
A
kannst
B
kann
C
können
D
könnt

Slide 12 - Quiz

Hoe vorm je het voltooid deelwoord van een werkwoord in het Duits?
A
ge + stam + t
B
stam + dt
C
ge + stam + en
D
stam + t

Slide 13 - Quiz

Wat betekent Fechten?
A
misschien
B
vechten
C
klimmen
D
schermen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent die Lust?
A
zin hebben in
B
trots
C
ongeveer
D
de cursus

Slide 15 - Quiz

Wat betekent schade?
A
schade
B
de vakantie
C
werken
D
jammer

Slide 16 - Quiz

Hoe zeg je misschien?
A
verstehen
B
vielleicht
C
das Klettern
D
schade

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je het meer?
A
gegen
B
das Meer
C
der See
D
außerdem

Slide 18 - Quiz

Hoe zeg je klimmen?
A
die Ferien
B
das Fechten
C
das Klettern
D
eislaufen

Slide 19 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van lachen in het Duits?
A
lacht
B
gelacht
C
gelachen
D
lachen

Slide 20 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van hebben in het Duits?
A
habt
B
gehaben
C
haben
D
gehabt

Slide 21 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van zijn in het Duits?
A
gebint
B
sein
C
geseint
D
gewesen

Slide 22 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van spelen in het Duits?
A
gespiel
B
gespielt
C
gespielst
D
gespielen

Slide 23 - Quiz

Was hast du heute gelernt?
dürfen, können, mögen

Slide 24 - Slide

Hausaufgaben

Lernen: Leer de samenvatting en de woordjes voor het SO

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Tschüss

Slide 27 - Slide