de voorraad waarover de winkelier het risico van prijsdaling of prijsstijging loopt.
B
de werkelijke of fysieke voorraad die in de winkel en het magazijn aanwezig is.
Slide 8 - Quiz
Voorraadkosten (3 R's) verdeel je in:
ruimtekosten risicokosten ...kosten?
Slide 9 - Open question
Een retailer besluit om een deel van de zuivelproducten te tellen. Hoe noem je deze methode van inventariseren?
A
Cyclisch tellen
B
Steekproef
C
Integrale methode
D
Continu
Slide 10 - Quiz
Je wilt in korte tijd de hele voorraad tellen maar je wilt de collega's niet teveel belasten. Welke methode van inventariseren is dan het beste?
A
Steekproef
B
Continu
C
Cyclisch tellen.
D
Integrale methode
Slide 11 - Quiz
Wat zijn risicokosten?
A
Kosten die je moet betalen voor geleend geld, of de rente die je misloopt omdat je geld in de voorraad zit.
B
Kosten die ontstaan door daling van de verkoopprijs, uit de mode raken, breuk, bederf, kwaliteitsafname en/of diefstal van de goederen die je op voorraad hebt.
C
Kosten van een ruimte, zoals huur, hypotheek, onderhoud, afschrijving en/of energiekosten.
Slide 12 - Quiz
Hoe noem je het verschil tussen de werkelijke voorraad en de administratieve voorraad?
A
Fout
B
Derving
C
vermist
D
Zoek
Slide 13 - Quiz
De werkelijke voorraad is nooit groter dan de administratieve voorraad.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Als verkoop gelijk blijft en je vaker kleinere hoeveelheden bestelt dan ...
A
worden de bestelkosten lager en de voorraadkosten hoger
B
worden zowel de bestelkosten als de voorraadkosten lager.
C
worden de bestelkosten groter en de voorraadkosten lager.
D
worden zowel de bestelkosten als de voorraadkosten hoger.
Slide 15 - Quiz
Beginvoorraad:€30.000 Tussenvoorraad 1 april:€22.000 Tussenvoorraad 1 juli:€18.500 Tussenvoorraad 1 oktober:€20.500 Eindvoorraad:€20.000 Wat is de gemiddelde waarde van de voorraad van dit jaar?
A
€ 19.500
B
€ 20.500
C
€ 21.500
D
€ 22.500
Slide 16 - Quiz
Een winkelier heeft op 1 januari een voorraad ter waarde van € 315.000. Op 31 december heeft de voorraad een waarde van € 260.000. Gedurende het jaar is er voor € 1.185.000 ingekocht. Bereken de inkoopwaarde van de omzet.
A
€ 1.240.000
B
€ 1.340.000
C
€ 1.440.000
D
€ 1.540.000
Slide 17 - Quiz
Omzet € 302.520 100% Inkoopwaarde Brutowinst 35% Bereken de inkoopwaarde van de omzet.
Slide 18 - Open question
Omzet € 302.520 100% Inkoopwaarde 35% Brutowinst Bereken de Brutowinst