Les 3 economische kringloop

Welkom
Doel: 
de geldkringloop voor een open economie met overheid beschrijven.

1 / 55
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welkom
Doel: 
de geldkringloop voor een open economie met overheid beschrijven.

Slide 1 - Slide

Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt voor de volgende toets?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik ga vandaag beginnen :)

Slide 2 - Quiz

Hoeveel uur per week wil je thuis aan economie gaan besteden?
A
minder dan 1 uur
B
1 tot 2 uur
C
2 tot 5 uur
D
meer dan 5 uur

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video


De blauwe en groene pijlen zijn de goederen / diensten en productiefactoren. Dit zijn de ........................ factoren. De rode pijlen zijn geldstromen. Dit zijn .................................. factoren.

Slide 5 - Slide

Bedrijven voegen waarde toe door het gebruik van productiefactoren
Gezinnen krijgen de beloningen van de productiefactoren en geven dat weer uit aan de bedrijven. 

Slide 6 - Slide

Een simpele kringloop met alleen bedrijven en gezinnen, ziet er als volgt uit:

Slide 7 - Slide

Gezinnen

Bedrijven
Inkomen (Y)
consumeren (C)

Slide 8 - Drag question

Economisch model
  • Kringloopschema geeft belangrijkste GELDSTROMEN in de economie weer
  • Gesloten schema.
  • Model = vereenvoudiging / simpele weergave werkelijkheid!


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 2?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomens
C
Spaargeld
D
Bedrijfskrediet

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Doelstelling:
De geldkringloop voor een open economie met overheid beschrijven.

A
Ik kan de geldkringloop beschrijven
B
Ik kan de geldkringloop ongeveer beschrijven.
C
Ik snap niet wat een geld kringloop is.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:
timer
0:20
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 15 - Quiz

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en investeren
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en belasting
D
Consumptie, export en import

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Waar staat de afkorting Yn voor?
A
netto investeringen
B
nationaal inkomen
C
internationaal inkomen

Slide 18 - Quiz

In de economische kringloop staat deze letter voor inkomen van gezinnen:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 19 - Quiz

Objectieve methode
Bestedingsmethode
Subjectieve methode
Optelling alle bestedingen bij binnenlandse ondernemingen
Optelling primaire inkomens
Optelling toegevoegde waarden

Slide 20 - Drag question

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
timer
0:30000
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 21 - Quiz

B
C
E
Bedrijven
Overheid
Gezinnen

Slide 22 - Drag question

=
+
+
+
+
-
+
EV
C
I
O
E
M
Ik koop een 
nieuwe broek
BBP
Y

Slide 23 - Drag question

B
C
E
Bedrijven
Overheid
Gezinnen

Slide 24 - Drag question

Hoe gaan de stromingen bij import en export?
import
export
geld van Nederland naar het buitenland
geld naar Nederland vanuit het buitenland

Slide 25 - Drag question

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Nationale rekening
Wat komt er in en uit per sector en zorg dat het in evenwicht is! 

Slide 50 - Slide

--> Koppel de indexcijfers aan de juiste grootheid. 
--> Basisjaar 2007
180 miljard (2007)
221,4 miljard (2008)
171 miljard (2006)
212,4
100
123
95
118

Slide 51 - Drag question

indexcijfer omzet= 118, indexcijfer prijs= 105. Met hoeveel procent is de afzet toe- of afgenomen? (1 decimaal)
A
12.390%
B
123,9%
C
112,4%
D
12,4%

Slide 52 - Quiz

Slide 53 - Slide

Wat is de toegevoegde waarde van de Meelfabriek op het plaatje links?
A
€0,30
B
€0,50
C
€0,80
D
€1,50

Slide 54 - Quiz

Hoe groot is de toegevoegde waarde van de scooterfabriek
A
€ 785
B
€ 670
C
€ 165
D
€ 1.290

Slide 55 - Quiz