De student kan met de inzet van continuïteit en discontinuïteit een beeld geven van een periode en aangeven hoe deze periode zich onderscheidt van de andere periode.
De student kan continuïteit en discontinuïteit aanwijzen in het polis-leven en hierbij verschillende illustrerende voorbeelden geven.
De student kent de verschijnselen die in de laatste 3 eeuwen voor het begin van de christelijke jaartelling hun stempel hebben gedrukt op het religieuze leven in de Griekse poleis, zijnde: syncretisme, henotheïstische tendensen, hierarchisering van de verhouding tussen godheid en gelovige, geloof en ongeloof, toenemende vergoddelijking van stervelingen en ongekende bloei van een reeks fenomenen zoals geloof in wonderen.
De student kan uitleggen hoe de wetenschap zich los maakte van de filosofie en waar het tot bloei kwam.
De student kan aangeven waarom en hoe in het Romeinse keizerrijk op religieus gebied geheel nieuwe bewegingen tot stand kwamen, maar op wetenschappelijk gebied er eerder sprake was van een verzamelen en samenvatten.