Dinsdag 31 Oktober 2023

dinsdag 31 oktober 2023
1 / 19
next
Slide 1: Slide
ANT2+Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

dinsdag 31 oktober 2023

Slide 1 - Slide

Woordenschat
Thema Eten

Slide 2 - Slide

met
  • iemand erbij
  • iets erbij 
  • voorzetsel (in, uit, onder, naast, onder, boven etc)
  • zin: Ik ga samen met mijn zus naar school.
  • zin: Ik eet pasta met saus.
39

Slide 3 - Slide

niet
  • niet < --- > wel
  • ontkennen
  • geen
  • zin: Ik ga niet naar huis.
  • zin: Doe dat maar niet.
  • zin: Ik kan niet komen. Ik heb een andere afspraak. 
40

Slide 4 - Slide

nodig
  • het moet er zijn
  • je kunt niet zonder
  • zin: Ik heb elke dag eten nodig.
  • zin: Hij moet nodig naar de wc. 
41

Slide 5 - Slide

het ontbijt
  • het eten in de ochtend
  • het ontbijtje
  • brood of melk of yoghurt
  • zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
  • zin: Mijn ontbijt is gezond. 
42

Slide 6 - Slide

precies
  • juist
  • nauwkeurig
  • letten op details. 
  • zin: Hij is heel precies op zijn spullen. 
  • zin: Hij komt precies op tijd. 
43

Slide 7 - Slide

de sinaasappel
  • een soort fruit
  • rond en oranje
  • de sinaasappel - de sinaasappels
  • zin: De sinaasappel is erg gezond. 
44

Slide 8 - Slide

de sla
  • groente
  • groen
  • salade van maken
  • zin: Ik eet drie keer per week sla.
  • zin: Sla groeit in de tuin.
45

Slide 9 - Slide

slecht
  • slecht < --- > goed
  • zin: Ik woon in een slecht      huis. Het dak is kapot.
  • zin: Ik heb de toets slecht gemaakt.
46

Slide 10 - Slide

les 16

Slide 11 - Slide

Pak je laptop

Slide 12 - Slide

59+40
wel
niet

Slide 13 - Drag question

Ik ga geen boodschappen doen, want de winkel is al gesloten.

Welk woord bedoel je? wel of niet
40

Slide 14 - Open question

Wat betekent het woord 'nodig'?
Dat gebruik je bij .......

(er zijn meer goede antwoorden)
41
A
iets wat je leuk vindt
B
Iets wat er moet zijn
C
iets wat niet nodig is
D
iets waar je niet zonder kunt

Slide 15 - Quiz

Mijn ............ is in de ............... aan het begin van de dag. Ik eet dan graag brood of yoghurt, met thee of melk.

Vul de juiste woorden in.
42
A
avondeten - avond
B
lunch - middag
C
ontbijt - avond
D
ontbijt - ochtend

Slide 16 - Quiz

De kinderen eten graag een ronde oranje vrucht. Ze kopen dit fruit op de markt. Ze vinden het lekker.

Welk fruit wordt er bedoeld? Noem 1 woord.
44

Slide 17 - Open question

In de klas werk ik heel nauwkeurig en let ik op details.

Welk woord past bij deze zin?
43
A
slordig
B
goed
C
precies
D
netjes

Slide 18 - Quiz

Deze groente koop ik in de winkel of op de markt. Het is groen en ik maak er salade van.
45
A
bietjes
B
rode kool
C
sla
D
prei

Slide 19 - Quiz