Les 8: herhaling periode 3

Begeleiden & Lesgeven
Didactiek van een les of training
Herhaling periode 3
1 / 38
next
Slide 1: Slide
Begeleiden en LesgevenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 38 slides, with text slides.

Items in this lesson

Begeleiden & Lesgeven
Didactiek van een les of training
Herhaling periode 3

Slide 1 - Slide

Didactische werkvormen
  • Didactische werkvormen; manieren om leren zo te organiseren, dat deelnemers zovéél mogelijk leren.
    (Een didactische werkvorm is in elk geval een activiteit van een lesgever.)

    Dit zoveel mogelijk leren kan betrekking hebben op het leren van bepaalde bewegingsvaardigheden, maar ook op sociale vaardigheden, het bevorderen van de zelfstandigheid of de mondigheid.

Slide 2 - Slide

Didactisch model

Slide 3 - Slide

Afhankelijk van de beginsituatie en de doelstelling en rekening houdend met de aard van de bewegingsvormen, kiest de lesgever de meest geschikte didactische werkvormen om zijn lesdoelen te bereiken. Als het doel te maken heeft met leren samenwerken, is het logisch om te kiezen voor groepswerk. Bij het aanleren van ringenzwaaien ligt de instructievorm meer voor de hand.
Afhankelijk van de beginsituatie en de doelstelling en rekening houdend met de aard van de bewegingsvormen, kiest de lesgever de meest geschikte didactische werkvormen om zijn lesdoelen te bereiken. 

  • Als het doel te maken heeft met leren samenwerken, is het logisch om te kiezen voor groepswerk. 
  • Bij het aanleren van ringenzwaaien ligt de instructievorm meer voor de hand.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Uit onderzoek naar effectieve en minder effectieve docenten, blijkt dat effectieve lesgevers het volgende doen:

  • Ze geven helder en duidelijk instructies.
  • Ze geven concreet aan wat het doel is en wanneer het is bereikt.
  • Ze geven beheersbare en uitvoerbare taken.
  • Ze beoordelen de leeruitkomsten op een voor de deelnemer te begrijpen wijze.
  • Ze grijpen onmiddellijk terug op afgesproken regels en bedoelingen wanneer de deelnemers afwijkend gedrag vertonen.


Slide 6 - Slide

Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat effectieve docenten over de volgende kenmerken beschikken:

  • enthousiasme
  • warmte
  • helderheid
  • humor.

Slide 7 - Slide

Indeling didactische werkvormen
Er bestaan heel veel verschillende didactische werkvormen. Daarom is het handig om tot een indeling van deze werkvormen te komen.


Dit kan op drie manieren:
  • organisatorisch
  • wijze van aanbieden
  • ruimte die de lesgever biedt.

Slide 8 - Slide

Organisatorisch
De meeste indelingen van de verschillende didactische werkvormen gaan uit van de organisatie van een les of training.
Dit is dus een indeling vanuit een organisatorisch uitgangspunt. Je kunt deelnemers vrij laten werken in de zaal, je kunt ze in groepjes aan het werk zetten, maar het kan ook klassikaal. Op grond van dit organisatorisch uitgangspunt kom je tot de volgende indeling:

  • vrij werken
  • werken in groepen
  • werken in een vaste volgorde (banen, stroomvorm)
  • klassikaal werken.

Slide 9 - Slide

Wijze van aanbieden
Als lesgever kun je op verschillende manieren je bewegingsvormen aanbieden en de deelnemers ermee laten oefenen. Zo kun je vragenderwijs te werk gaan en op die manier de SB-deelnemers zelf na laten denken over de beste uitvoering. Bij risicovolle bewegingsvormen als een salto of klimmen is dit waarschijnlijk niet zo handig. In dergelijke gevallen kies je waarschijnlijk voor het geven van een opdracht of duidelijke instructies die opgevolgd moeten worden. Op grond van de manier van aanbieden kun je tot de volgende indeling komen:


  • stellen van vragen
  • geven van opdrachten
  • geven van instructie.

Slide 10 - Slide

Ruimte die de lesgever biedt
De meest gehanteerde indeling gaat uit de hoeveelheid ruimte die de lesgever de deelnemers biedt om met de bewegingsvormen aan de slag te gaan. 
 In een gesloten situatie gaat elk initiatief uit van de lesgever: die bepaalt wat er gedaan wordt. 
In een open situatie werken de deelnemers op hun eigen niveau, in hun eigen tempo en naar hun eigen interesse. De lesgever begeleidt slechts.

Slide 11 - Slide

Welke didactische werkvorm(en) kies je?
Afhankelijk van:
  • Beginsituatie
    - randvoorwaarden
    - deelnemers
  • Doelstelling
    - motorisch
    - cognitief
    - sociaal-affectief
  • Bewegingsvormen
    - Risico, gevaar
    -concentratie

Slide 12 - Slide

Voorbeelden van didactische werkvormen
Kun je alle termen uitleggen en een voorbeeld geven?
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Didactische hulpmiddelen
  • Hulpmiddelen om didactische werkvorm te ondersteunen (fluit, krijtje, bord, etc.) 

Slide 14 - Slide

Presenteren
  • Presenteren staat niet in het didactisch model, maar is wel van belang als sport en bewegingsleider.
  •  Je probeert kennis, vaardigheden en een bepaalde houding over te brengen naar de deelnemers.
  • Als je bijvoorbeeld te veel woorden of de verkeerde toon gebruikt, komt er nauwelijks iets van je boodschap over.

Slide 15 - Slide

Het belang van presenteren
Een goede lesgever beschikt over verschillende vaardigheden.
Zo moet een trainer of lesgever onder andere goed kunnen
organiseren, instrueren, begeleiden en coachen.
Een zeer belangrijke vaardigheid is het vermogen om goed te presenteren. Je moet een goede overdrachtskunstenaar zijn.

Je kunt namelijk nog zulke goede sport- en bewegingsactiviteiten bedacht hebben, als je ze niet kunt overbrengen op de deelnemers is de kans groot dat het niets wordt.

Slide 16 - Slide

De manier van presenteren is ook belangrijk voor de relatie en het contact die je met je sporters opbouwt.
Een ontspannen, open presentatie met regelmatig oogcontact leidt tot een beter en soepeler contact met deelnemers dan een verkrampte, gespannen presentatie.

Een slechte presentatie kan je goede idee helemaal tenietdoen. En een goede presentatie kan ervoor zorgen dat de deelnemers zelfs een minder goed idee accepteren. ‘Als je iets verkoopt, moet je eerst jezelf verkopen.’

Het is dus de manier waarop je je presenteert dat bepaalt hoe een activiteit gaat verlopen.

Slide 17 - Slide

Succesvolle presentatie?
Presenteren heeft iets persoonlijks. Elke lesgever moet zich kunnen presenteren op een manier die bij hem past. Toch zijn er een aantal richtlijnen voor presenteren te geven waar iedereen zijn voordeel mee kan doen. Succesvol presenteren kent drie verschillende elementen:

  • de voorbereiding
  • de verbale communicatie
  • de non-verbale communicatie.

Slide 18 - Slide

  • Bedenk wat je met de presentatie wilt bereiken
      (gezellige sfeer/ goede concentratie?)
  • Bedenk wie je SB-deelnemers zijn
      (kleuters/volwassenen/ ouderen;
       welke achtergrond?)
  • Bedenk hoe je representatief overkomt
  • Hoe bouw ik mijn presentatie op?
      (opening/ afsluiting)
  • Bedenk hoeveel informatie je gaat geven
  • Bedenk een aantal steekwoorden en oefen
  • Gebruik lichaamstaal
  • Humor
  • Vraag de SB-deelnemers of ze het begrepen hebben



  • Waar ga je staan?
Kies bewust je afstand ten opzichte van de groep. Bij een grote groep meer afstand 
Houd rekening met lichtinval, zon, wind en afleidende prikkels.
Denk na waar jij je deelnemers plaatst tijdens je uitleg, informatie. Laat je ze staan of zitten? Zet je ze op één lijn of in een halve kring?
Kies bewust je positie ten opzichte van de groep. Vraag je af of staan of zitten het best is. In de meeste gevallen heeft staan de voorkeur. Je kunt je dan vrijuit bewegen en dat komt actiever over.
Wissel af en toe van positie, zodat iedereen betrokken blijft.

Slide 19 - Slide

Aandacht vragen en aandacht houden
Het zal duidelijk zijn dat als je de aandacht niet hebt en niet houdt, dat er dan weinig van je boodschap overkomt.
Het is dus belangrijk dat je als lesgever de aandacht van de deelnemers hebt wanneer je een opdracht of instructie geeft. Veel beginnende lesgevers laten zich ertoe verleiden om met hun praatje te beginnen als ze niet de aandacht van de groep hebben. De belangrijkste richtlijnen zijn:
  • Maak duidelijke afspraken. Spreekt de lesgever, dan houden de deelnemers hun mond.
  • Wacht zelf met spreken tot de deelnemers stil zijn en controleer voordat je begint of iedereen luistert.
  • Probeer de aandacht van de groep te krijgen door:
     te wachten, te zwijgen, zachter te praten, de blik van enkele deelnemers te vangen,   
     de naam van een niet-oplettende deelnemer hardop te noemen
     een signaal te geven (in je handen klappen, ‘stop’ zeggen, iets verrassends te doen).

Slide 20 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie
  • Verbaal:
    - Taalgebruik
    - Stemgebruik
  • Non-verbaal:
    - Uiterlijk
    - Lichaamshouding
    - Gezichtsuitdrukking, oogcontact
    -  Arm- en handgebaren

Slide 21 - Slide

Functie van evalueren
Informatie geven over de vorderingen en jouw oordeel daarover.
Zaken die goed zijn gelopen, houd je vast en de gemaakte fouten probeer je te verbeteren.
Zijn mijn doelen nog up to date, of moet er iets worden aangepast?
Wat was mijn rol? Heb ik de juiste keuze gemaakt? Wat had er anders of beter gekund?
In hoeverre voldoen de vaardigheden  aan de gestelde normen
(registreren van de resultaten)
Door (schriftelijke) evaluatie kun je naar de betrokkenen je handelen verantwoorden. Eventuele vervolgacties en verbeterpunten vaststellen.

Slide 22 - Slide

Evalueren en het didactisch model
In het didactisch model lopen drie pijlen vanuit de evaluatie:

een pijl naar doelstellingen
  • Zijn de doelstellingen behaald?
  • Moet je de doelstellingen bijstellen?
een pijl naar beginsituatie
  • Was de beginsituatie goed ingeschat?
  • Wat is de nieuwe beginsituatie?
een pijl gaat naar les/training
  • Hoe verliep de les/training?

Slide 23 - Slide

PDCA cyclus
Het didactisch model laat zien dat lesgeven voortdurend een proces is van voorbereiden, plannen, uitvoeren en evalueren. De evaluatiegegevens vormen weer de input voor de volgende voorbereiding. Dit heet ook wel het doorlopen van de PDCA- of kwaliteitscyclus. PDCA staat voor:

  • plan (voorbereiden, plannen)
  • do (uitvoeren)
  • check (evalueren)
  • act (bijstellen).

Slide 24 - Slide

Momenten om te evalueren
Evalueren doe je doorlopend.
Toch kun je stellen dat bepaalde momenten rondom een les of training zich goed lenen om wat nadrukkelijker te evalueren. Enkele van deze momenten zijn:

  • evalueren aan het begin van de les (nog even terugkomen op de vorige les en dat aanpassen)
  • evalueren aan het einde van een les (roep de groep bij elkaar en evalueer kort en krachtig, geef je mening en vraag de mening van de deelnemers)
  • evalueren na afloop van een les (zet de hoofdpunten van de evaluatie op een rijtje en neem dit mee naar de volgende lessen)
  • evalueren na een langere periode, na een serie lessen (evalueer ook na een langere periode en gebruik hier eventueel geschikte evaluatie-instrumenten voor).

Slide 25 - Slide

Evaluatievormen:
Evaluatie
Van het resultaat van de les 
Van het verloop van de les
Product evaluatie
Proces evaluatie
  • Kwantitatieve product evaluatie (vb. schaatsen, zwemmen)
  • Kwalitatieve product evaluatie (vb. jurysporten, turnen)
  • Procesevaluatie = evaluatie van het verloop van de didactische onderdelen:
    - Beginsituatie
    - Lesopbouw
    - Organisatie
    - Bewegingsvormen
    - Didactische werkvormen

Slide 26 - Slide

= product evaluatie
Het resultaat staat centraal.

Slide 27 - Slide

Het resultaat is nauwkeurig te meten. De resultaten zijn in getallen (kwantiteiten) uit te drukken.

Sporten met een jurywaardering (bijvoorbeeld kunstschaatsen, turnen). Niet iedereen beoordeelt hetzelfde. 


Slide 28 - Slide

Procesevaluatie
Bij de procesevaluatie evalueer je:
  • de beginsituatie
  • de lesopbouw
  • de organisatie
  • de bewegingsvormen
  • de didactische werkvormen

Slide 29 - Slide

Beginsituatie:
Heb ik de beginsituatie goed ingeschat (overschatten, onderschatten)?
Heb ik voldoende gegevens over de beginsituatie verzameld?
Heb ik voldoende rekening gehouden met bijzondere omstandigheden (deelnemers, randvoorwaarden)?
De lesopbouw
Heb ik de juiste lesindeling gekozen voor deze les?
Hoe verliepen de afzonderlijke lesdelen?
Heb ik de diverse lesdelen goed op elkaar afgestemd?
De organisatie
Was de les veilig, doelmatig en intensief?
Heb ik de juiste opstellingen gebruikt?
Heb ik de juiste groepjes gemaakt?
Heb ik de juiste organisatievormen gebruikt?
Heb ik bij het veranderen van opstellingen de zes
W´s gebruikt?
Heb ik organisatorische differentiatie toegepast?

De bewegingsvormen
Voldeden de bewegingsvormen aan de gestelde eisen? Heb ik de bewegingsvormen methodisch goed opgebouwd?
Waren er voldoende mogelijkheden voor differentiatie?

Didactische werkvormen
Heb ik de juiste didactische werkvormen gebruikt?
Hebben de didactische werkvormen tot het gewenste leergedrag bij de SB-deelnemers geleid?
Welke vragen stel je bij de procesevaluatie?

Slide 30 - Slide

Evaluatiemethoden

Slide 31 - Slide

Prestatieproeven (product)
aan de hand van een standaardopstelling (een proef) het resultaat van een periode van oefenen en trainen.

Circuitmethode (product)
Deelnemers gaan een aantal stations langs en voeren de meestal eenvoudige oefeningen in een zo hoog mogelijk tempo uit. 
 Wedstrijd (product)
Een oefenwedstrijd, een selectiewedstrijd en een scherpgespeelde onderlinge wedstrijd kun je zien als evaluatiemethoden die aangeven hoe de spelers er echt voorstaan.

Groepsgesprekken (proces)
Aan het eind van de les geeft de  lesgever zelf zijn indrukken weer en ook de SB-deelnemers kunnen aangeven wat ze goed of slecht aan de les vonden. De mening van de deelnemers vormt onderdeel van de evaluatie.
Individuelen gesprekken (proces)
Zie hierboven, maar dan 1 op 1.
Evaluatieformulier (proces)
Met behulp van een vragenlijst stel je jezelf of de deelnemers vragen over het verloop van een les of een lessenreeks.

Slide 32 - Slide

Beoordelingsinstrumenten
  • Vaardigheidstests 
  • Kwantitatieve motorische tests
  • Kwalitatieve motorische test
  • Vragenlijstmethoden
  • Observatiemethoden
     Evaluatie-instrumenten hebben betrekking op de het meten van bewegingseigenschappen (uithoudingsvermogen, kracht, lenigheid, coördinatie en snelheid). (CLUKS)

Slide 33 - Slide

Waar bestaat je LWP uit?
Stap 1: Vooruit kijken en doelen stellen (afgerond)
Stap 2: Voorbereiden (stap 2)
Stap 3: Uitvoeren
Stap 4: Evalueren en reflecteren
Stap 5: Finish

Slide 34 - Slide

Wat beschrijf je bij de randvoorwaarden:
(tijd, ruimte, materiaal)
• Wanneer vindt het evenement plaats
• Waar vindt het evenement plaats
• Plattegrond + materialen


Slide 35 - Slide

Vragen die je kunt stellen bij het motorisch niveau van een groep
  • Hoe goed of slecht beheerst het merendeel van de groep bepaalde vaardigheden en/ of technieken van de door jou te geven activiteit.
    Dus hoe goed zijn ze in de sportactiviteit die jij gaat geven?


Slide 36 - Slide

Vragen die je kunt stellen bij het cognitief niveau van een groep
  • Wat is de intelligentie van de deelnemers?
  • Hoe snel begrijpen de deelnemers de uitleg/spelregels?
  • Welke kennis van de spelregels en de regelementen hebben de deelnemers?
  • Hoeveel tactisch inzicht hebben ze?
  • Hoeveel ervaring heeft deze groep met deze vaardigheid?

Slide 37 - Slide

Vragen die je kunt stellen bij het sociaal-affectief niveau van een groep
  • Welke sfeer heerst er in de groep?
  • Hoe is de samenwerking in de groep?
  • Hoe is de communicatie in de groep?
  • Is er sprake van overleg binnen de groep?
  • Hoe is de onderlinge acceptatie en verdraagzaamheid?
  • Is er sprake van groepjesvorming?
  • Hoe is de relatie en de houding van de groep ten opzichte van de lesgever?

Slide 38 - Slide