Als je (enkelvoudige) zinnen moet ontleden, moet je een stappenplan aanhouden, zodat het overzichtelijk blijft.
Leer het stappenplan in de juiste volgorde uit je hoofd en leer alle zinsdelen uit je hoofd.
Slide 2 - Slide
Opdracht 1
Herhalingsopdracht 1
1. Ontleed de zinnen. Noteer de: PV/OW/WG/NG/LV/MV/BWB/VV/BIJV. BEP.
Slide 3 - Slide
Op deze website kun je alle Nederlandse liedjes vinden.
Slide 4 - Open question
De Rabobank heeft in het tweede kwartaal de winst zien toenemen.
Slide 5 - Open question
Bij de opening van het winkelcentrum waren veel hoogwaardigheidsbekleders aanwezig.
Slide 6 - Open question
Het voordeel van de twijfel hoeven wij haar niet te geven.
Slide 7 - Open question
Dat liedje is in korte tijd populair geworden.
Slide 8 - Open question
Mark wacht op zijn vrienden.
Slide 9 - Open question
Je kan morgen rekenen op de financiële steun van je pa
Slide 10 - Open question
Maarten heeft hem het slechte nieuws na het eten verteld.
Slide 11 - Open question
Marie dacht aan de oever van de Maas aan haar vroegere geliefde.
Slide 12 - Open question
Arjan schijnt de beste voetballer te zijn.
Slide 13 - Open question
Door de geur van pizza moest Wesley denken aan zijn vakantie in Italië.
Slide 14 - Open question
Opdracht 1
Herhalingsopdracht 2
Bedenk zelf zinnen die aan bepaalde eisen moeten voldoen.
- Als een zinsdeel wordt genoemd als eis, dan moet het in je bedachte zin zitten. - Als een zinsdeel niet wordt genoemd, dan mag het niet in je bedachte zin zitten.
zinsdelen in moeten zitten. Zinsdelen die niet genoemd worden, mogen er niet in zitten.
Slide 15 - Slide
Bedenk een zin met een: pv, ow, wg, lv en bwb.
Slide 16 - Open question
Bedenk een zin met een: pv, ow, lv, mv en bwb (2x).
Slide 17 - Open question
Bedenk een zin met een: pv, ow, ng, bwb.
Slide 18 - Open question
Bedenk een zin met een: pv, ow, wg, lv, bwb en bijv. bep.
Slide 19 - Open question
Opdracht 1
Geef aan wat het juiste antwoord is.
Herhalingsopdracht 3
Slide 20 - Slide
Als het onderwerp in de zin iets aan het doen is, dan heb je te maken met een:
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 21 - Quiz
Als je de persoonsvorm wil vinden, dan ...
A
zet je de zin in een andere tijd.
B
maak je van de zin een vraagzin.
Slide 22 - Quiz
Als het onderwerp in de zin iets is of iets wordt, dan heb je te maken met een: