2TH Werkwoorden Les 7

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Regelmatige werkwoorden

Les 7

Le futur du passé 

De toekomende tijd

Schrijf in het kort op wat je nog weet van de regelmatige werkwoorden.

Le futur du passé

De futur simple is net als de futur proche en de futur simple een tijd die in de toekomst ligt. Je gebruikt het als beleefdheidsvorm. In het Nederlands maak je die tijd door een vorm van zouden te gebruiken:

Le futur du passé

bijvoorbeeld:

ik zou werken

hij zou praten

wij zouden lopen

zij zouden geven

Hoe maak je de futur du passé?

Om de futur simple te maken, moet je weer 2 dingen doen:

1. de stam maken

2. de juiste uitgang erachter zetten

1. De stam maken

Om de stam voor de futur simple te maken, gebruik je het hele werkwoord:

donner - travailler - habiter

choisir - rougir - remplir

vendr - perdr - descendr

Dit is hetzelfde als bij de futur simple!

Wat valt je op aan de stam?

1. De stam maken

Heel goed! 

Bij de werkwoorden op -RE is de laatste e verdwenen.

Dat is geen typfout, het hoort echt zo.

Als je de e laat staan, krijg je een soort van klinkerbotsing, en dat willen we niet!

1. De stam maken

Eigenlijk is het dus heel simpel:

Je gebruikt het werkwoord dat je ziet als stam. 

Behalve als het op -RE eindigt, dan haal je de laatste e weg.

2. De juiste uitgang 

De uitgangen die je gebruikt bij de futur du passé zijn voor alle 3 de groepen hetzelfde:

je donnerais                        je choisirais                   je vendrais

tu donnerais                       tu choisirais                   tu vendrais

il donnerait                          il choisirait                      il vendrait

nous donnerions              nous choisirions          nous vendrions

vous donneriez                  vous choisiriez             vous vendriez

ils donneraient                   ils choisiraient              ils vendraient

2. De juiste uitgang

Hier nog een keer alleen de uitgangen op een rijtje

+ ais

+ ais

+ ait

+ ions

+ iez

+ aient

Op welke rijtje lijken deze uitgangen?

2. De stam maken

Heel goed! Op de uitgangen van de imparfait!

+ ais                   j'         avais

+ ais                   tu       avais

+ ait                    il         avait

+ ions                nous avions

+ iez                   vous  aviez

+ aient              ils        avaient

Oefenen!

In de volgende dia's ga je de rijtjes maken van de gegeven werkwoorden in de futur du passé.

Maak het rijtje van DONNER in de futur du passé!

Was dit je antwoord?

je donnerais

tu donnerais

il/elle/on donnerait

nous donnerions

vous donneriez

ils/elles donneraient

ik zou geven, jij zou geven, hij/zij/men zou geven, wij zouden geven, jullie zouden/u zou geven, zij zouden geven

Maak het rijtje van TROUVER in de futur du passé!

Was dit je antwoord?

je trouverais

tu trouverais

il/elle/on trouverait

nous trouverions

vous trouveriez

ils/elles trouveraient

ik zou vinden, jij zou vinden, hij/zij/men zou vinden, wij zouden vinden, jullie zouden/u zou vinden, zij zouden vinden

Maak het rijtje van CHOISIR in de futur du passé!

Was dit je antwoord?

je choisirais

tu choisirais

il/elle/on choisirait

nous choisirions

vous choisiriez

ils/elles choisiraient

ik zou kiezen, jij zou kiezen, hij/zij/men zou kiezen, wij zouden kiezen, jullie zouden/u zou kiezen, zij zouden kiezen

Maak het rijtje van ROUGIR in de futur du passé!

Was dit je antwoord?

je rougirais

tu rougirais

il/elle/on rougirait

nous rougirions

vous rougiriez

ils/elles rougiraient

ik zou blozen, jij zou blozen, hij/zij/men zou blozen, wij zouden blozen, jullie zouden/u zou blozen, zij zouden blozen

Maak het rijtje van VENDRE in de futur du passé!

Was dit je antwoord?

je vendrais

tu vendrais

il/elle/on vendrait

nous vendrions

vous vendriez

ils/elles vendraient

ik zou verkopen, jij zou verkopen, hij/zij/men zou verkopen, wij zouden verkopen, jullie zouden/u zou verkopen, zij zouden verkopen

Of heb je overal de e laten staan?

Maak het rijtje van PERDRE in de futur du passé!

Was dit je antwoord?

je perdrais

tu perdrais

il/elle/on perdrait

nous perdrions

vous perdriez

ils/elles perdraient

ik zou verliezen, jij zou verliezen, hij/zij/men zou verliezen, wij zouden verliezen, jullie zouden/u zou verliezen, zij zouden verliezen

Of heb je overal de e laten staan?

La fin!

Je hebt nu de futur du passé geleerd. In de volgende dia kun je aangeven wat je niet begrijpt/vragen stellen.

Wat begrijp je niet?
Welke vraag heb je?