gespreksstructuur en gespreksvormen

Gesprekstechnieken
1 / 29
next
Slide 1: Slide
CommunicatieMBOStudiejaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Gesprekstechnieken

Slide 1 - Slide

Waarnemen
Hoeveel gezichten zie je?

(Verschillen in waarnemen, verschillen in beleven. 
Wat waar is kan subjectief zijn)

Slide 2 - Slide

Vraag
- In welke situatie zie je er tegen op om een onderwerp aan te snijden?
- Wat zou er mis kunnen gaan?

Slide 3 - Slide

Communiceren gebeurt mondeling (pratend).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Verbale communicatie

Verbale communicatie is de communicatie waarbij iemand met woorden (gesproken of geschreven) informatie overbrengt.
Non-verbale communicatie

Alle communicatie die niet via woorden verloopt, valt onder non-verbale communicatie.

  • Bewust: Bijv.: zwaaien
  • Onbewust: Bijv.: zweten, blozen, knipperen

Slide 7 - Slide


A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 8 - Quiz


A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

"Je kunt niet niet communiceren"

Slide 11 - Slide

Eenzijdige communicatie

  • Eenrichtingsverkeer
  • De zender is nooit tegelijk de ontvanger
  • Vaak via een tussenweg en niet rechtstreeks
Tweezijdige communicatie

  • De ontvanger heeft de mogelijkheid om te reageren op wat de ander zegt
  • Er is sprake van interactie

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Open vraag 

Wie, wat, waar, waardoor, waarom, hoe.

Doel = klant laten spreken


Gesloten vraag

ja/nee antwoorden

doel = snel informatie verkrijgen


Gerichte vraag
open vraag met één antwoordmogelijkheid
doel = snel informatie verkrijgen
Suggestieve vraag

Dat is toch een mooi aanbod vind je niet?

doel = inspelen op emotie


Keuzevraag

de klant heeft zelf iets in te brengen



Controlevraag

je controleert of je het begrepen hebt/of de afspraak duidelijk is





















Slide 14 - Slide

"Wat kan ik voor u doen?"
Dit is een...
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
keuze vraag
D
reflecterende vraag

Slide 15 - Quiz

Wilt u een diesel- of benzineheftruck of liever elektrisch?
Dit is een...
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
keuzevraag
D
reflecterende vraag

Slide 16 - Quiz

Hoe kijk je terug op jouw manier van leidinggeven?
Dit is een...
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
keuzevraag
D
reflecterende vraag

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

1. Niet invullen wat je niet weet
Oefening:
Stel mij vragen over mijn getekende huis. Probeer hetzelfde huis te tekenen.
timer
2:30

Slide 19 - Slide

Als je iemand wilt overtuigen kun je beter het woordje ‘want’ gebruiken dan het woord ‘omdat’... 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

3 soorten doelen

Kennisdoel: Hierbij gaat het uitwisselen van de juiste informatie of kennis.

Houdingsdoel: Zorg dat je de juiste sfeer creëert door het tonen  van een positieve houding en gevoelens.

Gedragsdoel: Wat moet je precies doen? Wat wordt er van je verwacht?

Slide 22 - Slide

De monteur zegt tegen de heer De Wit: 'U kunt voorkomen dat de computer vastloopt door regelmatig een update te doen in plaats van één keer per week.''
Op welke doel richt deze voorlichting zich?
A
Gedragsdoel
B
Houdingsdoel
C
Kennisdoel

Slide 23 - Quiz

In een professioneel gesprek heb je meestal drie doelen. Welke drie doelen zijn dit?
A
Kennisdoel, houdingsdoel, gedragsdoel
B
Houdingsdoel, gedragsdoel, informatief doel
C
Houdingsdoel, informatief doel, kennisdoel

Slide 24 - Quiz

De monteur zegt tegen automobilist: 'W40 zorgt ervoor dat de tandwielen minder slijten en de temperatuur in orde blijft. Bij een vastloper heeft de motor te weinig olie.'
Op welke doel richt deze voorlichting zich?
timer
0:10
A
Gedragsdoel
B
Houdingsdoel
C
Kennisdoel

Slide 25 - Quiz

Gespreksfases

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Opdracht:
Kies een klasgenoot en een gespreksvorm en houd de presentatie over deze gespreksvorm op de geplande datum.

Slide 29 - Slide