This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
6.3
Soorten in hun omgeving
Slide 1 - Slide
Geef een voorbeeld van een biotische factor en van een abiotische factor
Slide 2 - Open question
Factoren die de populatie grootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn facoren uit de levensloze natuurlijke omgeving.
Temp, licht, O2, neerslag, wind, mineralen
Biotische factoren
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.
Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.
Slide 3 - Slide
Geef je antwoord op de volgende slide
Slide 4 - Slide
Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 5 - Quiz
Op de X-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de Y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende planten soorten a, b, c en d
Welke van de uitspraken is niet waar.
A
Binnen de tolerantie grenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimum waarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
De habitat is de levensomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Ede tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.
Slide 8 - Slide
Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem. Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
De rol of functie noem je de niche van een soort.
Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.
Slide 9 - Slide
Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
De niche van een soort hangt af van zijn habitat
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Twee soorten met een overlap in habitat en niche zijn concurrenten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Draagkracht
Slide 15 - Slide
Hoe groot is de draagkracht voor schapen hier?
A
1500 schapen
B
15 000 schapen
C
150 000 schapen
D
1 500 000 schapen
Slide 16 - Quiz
In een ecosysteem ontstaat er niet gauw een plaag van bijvoorbeeld muizen. Leg uit waarom. Neem de volgende woorden mee in je antwoord: draagkracht, prooi-predator relatie, biologisch evenwicht. Je mag ook een tekening gebruiken om je antwoord uit te leggen.