Haarlem B1 19 september

• NT2
• MBO
• Studiejaar 4

Vandaag gaan we oefenen:

- de woorden van thema 5, introductie en Taak 1

- de onregelmatige werkwoorden

- de regels van het meervoud

Bernard ..................... de kinderen elke ochtend om 7.00 uur ..................

1. aan kleden
2. kleed aan
3. kleedt aan
4. zal aankleed

Dagelijks reizen veel ....................... met de trein tussen Amsterdam en Den Haag.

1. automobilisten
2. passagiers
3. spoor
4. voertuig

In de ...................... Haarlem is het moeilijk om een betaalbare woning te vinden.

1. regio
2. ellende
3. juiste
4. parkeerplaats

We hadden veel vertraging en kwamen pas na uren op onze ......................... aan.

1. bergen
2. bestemming
3. problemen
4. uitgang

Jij .................. nooit je kleren .................... in de kast.

1. bergt op
2. op bergt
3. heb opbergt
4. opbergen moeten

Zijn handen waren helemaal blauw van de ......................

1. prettig
2. nat
3. super
4. kou

Hopelijk gaat het flink vriezen deze winter zodat we kunnen ....................

1. optellen
2. schaatsen
3. starten
4. handschoenen

De stewardess zegt: "Ik wens u een goede ...................".

1. vlucht
2. bestemming
3. passagier
4. regio

Danielle gaat ........................ naar de sportschool. Ze vindt het niet zo leuk.

1. enorm
2. altijd
3. vaak
4. wel eens

De verkoopster ................... alle bedragen bij elkaar ......................

1. tellen op
2. op tellen
3. gaat opgeteld
4. telt op

De werkwoorden

verleden tijd en voltooide tijd

Volgens de docent ...................... alle cursisten hun naam op het formulier.

1. schreven
2. schrieven
3. schreef
4. schrijfde

In welk hotel hebben jullie ...................?

1. gezaten
2. zaten
3. gezetten
4. gezeten

Ingrid vond niet de schoenen die ze ......................

1. gezoch
2. zocht
3. gezocht
4. zochten

Waar ..................... jullie de pizzeria?

1. gezien
2. zaagden
3. zagen
4. gezag

Alle vlekken zijn ...................... nadat ik het kleed had gewassen.

1. verdweende
2. verdween
3. verdwijnen
4. verdwenen

Alle vissen zijn ......................... in de vervuilde rivier.

1. gestorven
2. stierven
3. gestierven
4. storven

Wat ..................... jouw ouders tijdens de coronacrisis?

1. gedoen
2. gedaan
3. deden
4. deed

Sommige mensen hebben hun salaris niet op tijd ...................

1. geheeft
2. gehad
3. gedaan
4. geweest

Waar ben jij mijn hele leven ......................? (zijn)

Cornelis ........................ de weg van de minste weerstand. (kiezen)

De Romeinen ..................... verslagen door de Germaanse troepen. (worden)

Hoe laat is de regen .......................? (beginnen)

Er zijn al veel bladeren van de bomen ...................... (vallen)

De pizzabezorger .................... de pizza's naar de zesde verdieping. (brengen)

De kinderen ..................... buiten in de regen. (staan)

De buren ..................... van Zandvoort naar Noordwijk en weer terug. (lopen)

Ik heb de verleden tijd nooit goed .......................... (begrijpen)

Mijn moeder ...................... naar mijn broer toen hij op zijn fiets stapte. (kijken)

De regels van het meervoud

Meervoud eindigend op -en

De meeste zelfstandige naamwoorden eindigen op –en:

• Deur – deuren

• Plant – planten

• Lamp – lampen

• Vlieg – vliegen

• Hond – honden

Wanneer het woord eindigt op een medeklinker en een korte klank heeft, krijgt het meervoud twee medeklinkers:

• Jas – jassen

• Zus – zussen

• Bok – bokken

• Pot – potten

• Les – lessen

Als een woord eindigt op twee medeklinkers komt er bij het meervoud ook alleen –en achter:

• Hond – honden

• Plank – planken

• Maand – maanden

• Buurt – buurten

Wanneer het zelfstandig naamwoord een lange klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het meervoud één klinker en één medeklinker:

• Boom – bomen

• Boot – boten

• Naad – naden

• Laag – lagen

Als een woord eindigt op twee medeklinkers komt er bij het meervoud ook alleen –en achter:

• Hond – honden

• Plank – planken

• Maand – maanden

• Buurt – buurten

Wanneer het zelfstandig naamwoord een lange klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het meervoud één klinker en één medeklinker:

• Boom – bomen

• Boot – boten

• Naad – naden

• Laag – lagen

Wanneer het zelfstandig naamwoord een dubbelklank heeft en eindigt op één medeklinker, krijg je in het meervoud -en.

• Boek – boeken

• Bout – bouten

• Deur – deuren

• Gier - gieren

Wanneer het zelfstandig naamwoord een dubbelklank heeft en eindigt op één medeklinker, krijg je in het meervoud -en.

• Boek – boeken

• Bout – bouten

• Deur – deuren

• Gier - gieren

Bij woorden die eindigen op een s wordt deze letter in het meervoud vaak vervangen door een z. Bij woorden met een f is dit in het meervoud vaak een v:

• Kloof – kloven

• Muis – muizen

Meervoud eindigend op –s

-e, -em, -ie, -er, -el, en – en. Woorden die hierop eindigen krijgen in het meervoud –s:

• Potje – potjes

• Ketel – ketels

• Bezem – bezems

• Jager – jagers

• Actie – acties

• Wagen – wagens

-y, -o, -u, -a, -i. Woorden die hierop eindigen krijgen in het meervoud ‘s (komma s):

• Oma – oma’s

• Hobby – hobby’s

• Salto – salto’s

• Ski – ski’s

uitzonderingen:

Woorden die in het meervoud eindigen op –eren:

• Lied – liederen            ei - eieren 

• Volk – volkeren

• Kind – kinderen

• Lam – lammeren

• Rund – runderen

• Blad – bladeren

Onregelmatige vormen:

• Bad - baden        stad -steden 

• Dag - dagen

• Dak - daken

• Gat - gaten

• Graf - graven

• Lid – leden

• Schip – schepen

• Stad – steden

• Weg - wegen

Eén dier - twee .................

Eén duif - twee

Eén beker - twee ...................

Eén taxi - twee ..................

Eén keuken - twee ...................

Eén blad - twee ......................

Eén mevrouw - twee ..................

Eén piano - twee ....................

Eén lid - twee ..................

Eén leugen - twee ......................

Eén gat - twee .......................

Eén doos - twee .......................

Eén stad - twee ...................