2bk1 tvz h3

H3 taalverzorging

Basis:  lidwoorden en zelfstandige naamwoorden.
Kader: eerst zelfstandig aan de slag met de weektaak & daarna uitleg lijdend voorwerp.

Let op: je kunt mij deze les GEEN vragen stellen als ik instructie geef. 
  


1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 taalverzorging

Basis:  lidwoorden en zelfstandige naamwoorden.
Kader: eerst zelfstandig aan de slag met de weektaak & daarna uitleg lijdend voorwerp.

Let op: je kunt mij deze les GEEN vragen stellen als ik instructie geef. 
  


Slide 1 - Slide

Vandaag...

BB

* doel van de les 
* H3 Taalverzorging - lidwoorden en zelfstandige         naamwoorden
* oefenen (zie weektaak) 

Slide 2 - Slide

Doel
Je weet wat lidwoorden zijn.
Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je kunt ze allebei herkennen in een zin.



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Wat is het lidwoord?
A
De
B
Geluk
C
Prijs
D
verkoper

Slide 5 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Leuk
B
Snel
C
Garage
D
Nat

Slide 6 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Verdriet
B
Hond
C
Rommelig
D
Batterij

Slide 7 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de ,het, een
B
namen van: mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
geen idee

Slide 8 - Quiz

Wat zijn lidwoorden?
A
zijn en worden
B
de, het en een
C
ik, hij en wij
D
het onderwerp van de zin

Slide 9 - Quiz

De afkorting voor een lidwoord is...
A
BN
B
ZN
C
LV
D
LW

Slide 10 - Quiz

De afkorting voor een zelfstandig naamwoord is....
A
PV
B
ZN
C
LW
D
BN

Slide 11 - Quiz

Vul in:
Ik kan alle lidwoorden en zelfstandige naamwoorden in een zin herkennen.
Ik herken de meeste lidwoorden en zelfstandige naamwoorden in een zin.
Ik weet nog niet wat lidwoorden en zelfstandige naamwoorden zijn.

Slide 12 - Poll

Vandaag...

KB
 
* doel van de les 
* H3 Taalverzorging - lijdend voorwerp 
* oefenen (zie weektaak) 

Slide 13 - Slide

Doel
Je weet wat een lijdend voorwerp is. 
Je kunt een lijdend voorwerp herkennen in de zin. 




Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Uitleg
Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp: wat / wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Slide 16 - Slide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 17 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 18 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via de site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 19 - Quiz

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 20 - Open question

Klopt dit?
In een zin zit altijd een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Einde instructie voor BB en KB
Heb je vragen dan loop ik nu rond. 

Slide 22 - Slide

Wat hebben jullie geleerd tijdens deze les?

Slide 23 - Open question

Waar wil je nog uitleg over?

Slide 24 - Open question