Vouloir - willen
Passé composé - Voltooid Teg. Tijd
J'ai voulu Ik heb gewild
Tu as voulu Jij hebt gewild
Il/elle/on a voulu Hij/zij/men heeft
gewild
Nous avons vou Wij hebben gewild
Vous avez voulu U heeft/jullie hebben gewild
Ils/elles ont pu Zij hebben gewild