A1 Woordenlijst

A1 Woordenlijst
In deze LessonUp ga je oefenen met de woordjes op verschillende manieren

Dit is ook onderdeel van je weektaak

Maak deze oefeningen zo serieus mogelijk. Deze lijken op de toets die je over twee weken hebt
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

A1 Woordenlijst
In deze LessonUp ga je oefenen met de woordjes op verschillende manieren

Dit is ook onderdeel van je weektaak

Maak deze oefeningen zo serieus mogelijk. Deze lijken op de toets die je over twee weken hebt

Slide 1 - Slide

Toetsvragen
Je kan de volgende vragen op de toets verwachten:
* Vertaal de woordjes naar het Engels
* Vertaal de woordjes naar het Nederlands
* Welk woord hoort bij deze omschrijving
* Zet de woorden in de juiste categorie
* Welk woord hoort niet in dit rijtje en waarom

Slide 2 - Slide

Uitleg
We gaan in deze LessonUp een paar van die toetsvragen maken.

* Vertaal naar het Nederlands
* Vertaal naar het Engels
* Welke hoort er niet bij en waarom

Slide 3 - Slide

Voordat we starten:
Hoe goed denk je de woorden te kennen?

Slide 4 - Open question

Hoe groot is je vertrouwen nu?
Geef een cijfer tussen de 1 en de 10

Slide 5 - Open question

Wat betekent someone in het Nederlands?
A
Iemand
B
Iedereen
C
Niemand
D
Elk van jullie

Slide 6 - Quiz

Wat betekent together in het Nederlands?
A
Alleen
B
Elk van jullie
C
Samen
D
Los van elkaar

Slide 7 - Quiz

Wat betekent month in het Nederlands?
A
mond
B
monden
C
maan
D
maand

Slide 8 - Quiz

Wat betekent climb in het Nederlands?
A
Omschrijven
B
Beschrijven
C
klimmen
D
springen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent dragen in het Engels?
A
carry
B
parry
C
weary
D
hurry

Slide 10 - Quiz

Wat betekent waarschijnlijk in het Engels?
A
possibility
B
probably
C
maybe
D
nearby

Slide 11 - Quiz

wat betekent ui in het Engels?
A
opinion
B
onion
C
garlic
D
inland

Slide 12 - Quiz

wat betekent nodig hebben in het Engels?
A
take
B
taking
C
need
D
needle

Slide 13 - Quiz

Welke hoort er niet bij en waarom?
shopping - drawing - angry - painting

Slide 14 - Open question

Welke hoort er niet bij en waarom?
birthday - cake - imagine - party

Slide 15 - Open question

Welk woord hoort er niet bij?
May - June - July - Saturday

Slide 16 - Open question

Welk woord hoort er niet bij?
two - six - ninety - seven

Slide 17 - Open question

Hoe zit het nu met je vertrouwen? Gestegen of gedaald? Geef weer een cijfer van 1 tot 10

Slide 18 - Open question

Wat ging goed en wat ging minder goed?

Slide 19 - Open question