This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Uitleg pvtt en pvvt
Slide 1 - Slide
De ham-vraag
Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm???
Slide 2 - Slide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 3 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Hij neemT een Big Mac.
Wij nemEN een Big Mac.
Slide 4 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 5 - Slide
Zijn vrouw vermoedt dat hij zich heeft verwaarloosd. pv?
A
vermoedt
B
heeft
C
verwaarloosd
Slide 6 - Quiz
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Een inbreker (plegen) een strafbaar feit. (tt)
A
pleegt
B
pleegd
Slide 9 - Quiz
Ik (dromen) van een vakantie in de Dordogne.
A
droom
B
droomt
C
droomd
Slide 10 - Quiz
Mijn vader, mijn broer en ik (peddelen) in een kano.
A
peddel
B
peddelt
C
peddeld
D
peddelen
Slide 11 - Quiz
(Vinden) jij kanoën ook zo heerlijk?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 15 - Slide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 16 - Slide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).
Slide 17 - Slide
Toen het vliegtuig (landen), was hij halfbevroren. (vt)
A
lande
B
landde
C
landen
D
landden
Slide 18 - Quiz
Een echtpaar (maken) zich zorgen om hun te zware kind. (vt)
A
maakte
B
maakten
C
maakde
D
maakden
Slide 19 - Quiz
De ouders (zetten) het vijftig kilo wegende jongetje op dieet.
A
zette
B
zetten
Slide 20 - Quiz
Desondanks (vermeerderen) zijn gewicht nog steeds. (vt)