This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Werkwoordspelling
Slide 2 - Slide
Werkwoordspelling
Lesdoel:
Je kunt werkwoorden als persoonsvorm (pv) goed spellen.
Je kan dit in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt).
Je kunt een voltooid deelwoord (vd) goed spellen.
Slide 3 - Slide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Voltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Slide 4 - Slide
Belangrijke vraag
Voor een goede werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm?
Slide 5 - Slide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hij verwarm.. het huis.
Hij heeft het huis verwarm..
Doe de loopcheck!
Slide 6 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Jij neemt een Big Mac.
Hij neemteen Big Mac.
Wij nemen een Big Mac.
Slide 7 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 8 - Slide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 14 - Slide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 15 - Slide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels, zoals de langmaakregel!).