All Right 2BK words 2.2, 2.3, 2.4, 2.5

What does 'dough' mean in Dutch?
A
toch
B
deeg
C
maar
D
meel
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

What does 'dough' mean in Dutch?
A
toch
B
deeg
C
maar
D
meel

Slide 1 - Quiz

What does 'traffic jam' mean in Dutch?
A
jam
B
rotonde
C
kruispunt
D
file

Slide 2 - Quiz

What does 'pavement' mean in Dutch?
A
verkeerslicht
B
abonnement
C
racebaan
D
stoep

Slide 3 - Quiz

What does 'square' mean in Dutch?
A
vierkant
B
in de rij staan
C
rechthoek
D
driehoek

Slide 4 - Quiz

What does 'to use' mean in Dutch?
A
instappen
B
kloppen
C
gebruiken
D
toevoegen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'touw' in het Engels?
A
thick
B
rope
C
cable
D
pie

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'vaardigheid' in het Engels?
A
diploma
B
excellent
C
skill
D
possibility

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'vloerbedekking' in het Engels?
A
cover
B
floor
C
flawless
D
carpet

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'indrukwekkend' in het Engels?
A
intubate
B
impressive
C
infinitive
D
opposite

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'kruispunt' in het Engels?
A
crossroad
B
roundabout
C
crossing
D
traffic jam

Slide 10 - Quiz

What does 'broom' mean in Dutch?
A
broer
B
bruidegom
C
bezem
D
maatje

Slide 11 - Quiz

What does 'gardener' mean in Dutch?
A
tuinman
B
huishoud(st)er
C
schilder
D
stofzuiger

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'klusjes' in het Engels?
A
choir
B
chores
C
errands
D
towel

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'strijken' in het Engels?
A
to clean
B
to tidy
C
to do the dishes
D
to iron

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'rommelig' in het Engels?
A
dirty
B
messy
C
vacuum
D
valuable

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide