Lezen - les 6: Terugkoppeling oefentoets en tekstopbouw 3F

W e l k o m !
  • Terugkoppeling oefentoets
  • Tekstopbouw

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

W e l k o m !
  • Terugkoppeling oefentoets
  • Tekstopbouw

Slide 1 - Slide

Tekstopbouw
Als je de opbouw (structuur) van een tekst herkent, kun je:
  • snel je weg vinden in een tekst
  • een tekst beter begrijpen



Uit welke delen bestaat uit een tekst?

Slide 2 - Slide

Op welke manieren kan een schrijver zijn tekst inleiden?

Slide 3 - Open question

Op welke manieren kan een schrijver zijn tekst inleiden?

Slide 4 - Open question

Functie van de inleiding:
kennismaken met het onderwerp
  • een voorbeeld
  • een (grappig) verhaaltje / anekdote
  • de aanleiding noemen voor het schrijven
  • het probleem aankondigen of een centrale vraag stellen
  • opbouw van de tekst aankondigen

De inleiding maakt je nieuwsgierig naar de rest van de tekst en bestaat meestal uit één alinea.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Functie van het slot:
de tekst afronden
  • Samenvatting of conclusie
  • Antwoord op vraag uit de inleiding
  • Oproep
  • Advies


Waarom hangt de functie van het slot vaak samen met het schrijfdoel van de schrijver? 
 

Slide 7 - Slide

Tekststructuren
Bij langere teksten wordt het onderwerp behandeld via een vaste structuur

Als je die kent, scheelt dit weer bij het examen! Wat staat er in de inleiding, het middenstuk en slot?

Het tekstdoel van de schrijver kun je vinden in een structuur
Vaak al te herkennen in de inleiding.



Slide 8 - Slide

Vaste tekststructuren

Slide 9 - Slide

Tekststructuren

Slide 10 - Slide

Vraag-antwoordstructuur
  • Inleiding: vraag
  • Middenstuk: antwoord 
  • Slot: samenvatting of conclusie 

Voorbeeld:
"Welke maatregelen kan ik treffen tegen de opwarming van de aarde?" 

Slide 11 - Slide

Aspectenstructuur
  • Inleiding: onderwerp
  • Middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp
  • Slot: samenvatting 

Voorbeeld: "Welke invloed heeft energydrank op jongeren?" 

Slide 12 - Slide

Verleden-heden-toekomststructuur
  • Inleiding: introductie onderwerp
  • Middenstuk: situatie vroeger, situatie nu, situatie toekomst
  • Slot: conclusie (toekomstverwachting)

Voorbeeld: Hoe is de gloeilamp ontstaan en gebruiken we die nu nog? 



Slide 13 - Slide

Verklaringsstructuur 
  • Inleiding: noemen van een bepaald verschijnsel 
  • Middenstuk: kenmerken, voorbeelden, verklaringen, oorzaken, redenen
  • Slot: samenvatting

Voorbeeld: "Kaalheid bij mannen" 


Slide 14 - Slide

Probleem-oplossingstructuur 
  • Inleiding: probleem
  • Middenstuk: gevolgen, oorzaken, oplossingen
  • Slot: afweging (beste oplossing) conclusie 

Voorbeeld: "Hoe lossen we het eierentekort op?"


Slide 15 - Slide

Voor- en nadelenstructuur
  • Inleiding: vraag of stelling
  • Middenstuk: voordelen/nadelen
  • Slot: afweging/conclusie

Voorbeeld: "Wat zijn de voor- en nadelen van het starten van een lesdag om tien uur?"

Slide 16 - Slide

Argumentatiestructuur
  • Inleiding: standpunt
  • Middenstuk: argumenten voor het standpunt / tegenargument / weerlegging
  • Slot: herhaling stelling / beantwoorden van de vraag 

Voorbeeld:"Het opvoeden van kinderen is onzin" 

Slide 17 - Slide

Lees de tekst hiernaast (rechts) en bekijk de tekststructuren hierboven.
Vraag:
Wat is de tekststructuur?

Slide 18 - Slide

Antwoord:
aspectenstructuur

Slide 19 - Slide

Verklaringsstructuur of aspectenstructuur?
  • Aspectenstructuur: 
      Gaat breed in op verschillende kanten van een onderwerp.
  • Verklaringsstructuur:
      Richt zich specifiek op oorzaken of verklaringen van een verschijnsel.

Slide 20 - Slide

Lees de tekst hiernaast (rechts) en bekijk de tekststructuren hierboven.
Vraag:
Wat is de tekststructuur?

Slide 21 - Slide

Antwoord:
probleem-oplossingsstructuur of  vraag-antwoordstructuur

Slide 22 - Slide

Nog eentje...

Slide 23 - Slide

Uit je hoofd...
Welke argumentatiestructuur past bij deze tekst?
A
verklaringsstructuur
B
probleem-oplossingsstructuur
C
argumentatiestructuur
D
vraag-antwoordstructuur

Slide 24 - Quiz

Terugkoppeling oefentoets
(les voor de herfstvakantie)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Welke vaste tekststructuur past het best bij de tekst?
A
argumentatiestructuur, want in de tekst staan argumenten voor en tegen het standpunt dat een beroepsswitch geen zeldzaamheid meer is
B
probleem-oplossingsstructuur, want de tekst geeft een oplossing voor het probleem dat we nog steeds denken in termen van hoog- en laagopgeleid
C
verklaringsstructuur, want de tekst geeft een verklaring voor het verschijnsel dat er in Nederland massaal van beroep gewisseld wordt
D
verleden-heden-toekomststructuur, want de tekst gaat over de verschuiving van handarbeid naar hoofdarbeid in de afgelopen zeventig jaar

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de twee functies van de inleiding in deze tekst?

Slide 28 - Open question

1.  Geeft een voorbeeld
2. Introduceert het onderwerp

Slide 29 - Slide

Hoe wordt de tekst afgesloten?
A
Alinea 10 begint met een laatste voorbeeld bij het onderwerp. Daarna volgt een waarschuwing.
B
In de eerste twee zinnen van alinea 10 staat een korte samenvatting. Daarna volgt een toelichting.
C
In alinea 10 wordt het standpunt van Scholten nog eens herhaald. Daarna volgt een conclusie.
D
De eerste zin van alinea 10 is een conclusie en wijst terug naar de inleiding. Daarna volgt een advies.

Slide 30 - Quiz

Zelf oefenen
in het online lesmateriaal van NU Nederlands

  • Ga naar Lezen, luisteren, kijken 
  • Ga naar 1.4 Opbouw en indeling
  • Maak opdracht 3 en 4 zorgvuldig.

Slide 31 - Slide

Tot slot...
Denken jullie aan de woordenschatopdracht?

Slide 32 - Slide