Grammatica

Grammatica
Even wat herhaling! :)
1 / 32
next
Slide 1: Slide
ExcelBeroepsopleiding

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica
Even wat herhaling! :)

Slide 1 - Slide

Andrii komt uit Oekraïene. ... woont nu in Edam.
A
Hij
B
Ze
C
Zij
D
He

Slide 2 - Quiz

Oksana, ... (hebben) je een bril?
A
hebt
B
heb
C
heeft
D
hebben

Slide 3 - Quiz

Olha ... (hebben) haar eigen laptop mee.
A
hebt
B
heeft
C
heb
D
hebben

Slide 4 - Quiz

Yuliia is niet aanwezig. Zij ... (werken) vandaag.
A
werk
B
werken
C
werkte
D
werkt

Slide 5 - Quiz

Liudmyla en Yuliia ... (werken) bij een wasserij.
A
werk
B
werkt
C
werken
D
werke

Slide 6 - Quiz

Olha, ... (werken) je in een hotel?
A
werk
B
werkt
C
werke
D
werken

Slide 7 - Quiz

Valentyn ... (zijn) in de les.
A
is
B
zijn
C
ben
D
hebt

Slide 8 - Quiz

Valentyna, ... (zijn) je in de les?
A
is
B
ben
C
bent
D
zijn

Slide 9 - Quiz

Tetiana ... (zijn) in Edam.
A
zijn
B
bent
C
is
D
ben

Slide 10 - Quiz

... ik een kilo aardappels? (mogen)

Slide 11 - Open question

Jullie ... altijd iets vragen. (mogen)

Slide 12 - Open question

Ik moet werken. Je ... niet praten. (mogen)

Slide 13 - Open question

Ik moet werken. Jullie ... niet praten. (mogen)

Slide 14 - Open question

Ik werk in Amsterdam.
A
Werkt je in Amsterdam?
B
Werk je in Amsterdam?
C
Werk hij in Amsterdam?
D
Werk jij in Amsterdam?

Slide 15 - Quiz

Jullie ... in Amsterdam. (wonen)

Slide 16 - Open question

Ik ... in Purmerend. (wonen)

Slide 17 - Open question

Mijn moeder ... in Amsterdam. (wonen)

Slide 18 - Open question

Hoe ... ik dat? (spellen)

Slide 19 - Open question

Hoe ... je dat? (spellen)

Slide 20 - Open question

Hoe ... hij dat? (spellen)

Slide 21 - Open question

Ik ... op vakantie. (willen)
A
will
B
wilt
C
wil
D
willt

Slide 22 - Quiz

Je ... op vakantie. (willen)
A
wilt
B
wil
C
will
D
wilt

Slide 23 - Quiz

Hij ... op vakantie. (willen)

Slide 24 - Open question

... hij op vakantie? (willen)

Slide 25 - Open question

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
De appel
A
De appels
B
De appellen
C
De appelen
D
Het appels

Slide 26 - Quiz

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
De vrouw
A
De vrouws
B
De vrouwen
C
Het vrouws
D
Het vrouwen

Slide 27 - Quiz

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
De vis
A
De visen
B
De vissen
C
Het visen
D
Het vissen

Slide 28 - Quiz

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
De tomaat
A
De tomaten
B
De tomaaten
C
Het tomaten
D
Het tomaaten

Slide 29 - Quiz

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
Het brood
A
Het broden
B
De brooden
C
De broden
D
Het brooden

Slide 30 - Quiz

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
Het boek
A
De boeks
B
Het boeken
C
De boeken
D
Het boek

Slide 31 - Quiz

Van singularis (enkelvoud) naar pluralis (meervoud).
Het formulier
A
De formuliers
B
Het formulieren
C
Het formuliers
D
De formulieren

Slide 32 - Quiz