Dag 2

Woorden
Thema 13:  Muziek
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woorden
Thema 13:  Muziek

Slide 1 - Slide

door
  • van de ene kant naar de andere kant (lopen/kruipen/ rollen/ springen)
  • Zin: Hij loopt door het park.
  • Zin: De bal rolt door de sportzaal.
7

Slide 2 - Slide

draaien (ww)
  • rondjes bewegen
  • óf: muziek  afspelen
  • werkwoord
  • Zin: Ik draai de kraan open.
  • Zin: Hij draait goede muziek.
8

Slide 3 - Slide

duren (ww)
  • een stukje tijd
  • werkwoord

  • Zin: Het duurt maar heel even.
  • Zin: Wachten kan heel lang duren.
9

Slide 4 - Slide

eigenlijk
  • het is écht zo!
  • in het echt
  • zin: Ik ben eigenlijk moe.
  • zin: Mijn moeder kookt elke dag rijst. Eigenlijk vind ik dat niet zo lekker
10

Slide 5 - Slide

elk
  • ieder
  • alle mensen, dieren en dingen
  • zin: Elk mens heeft eten nodig.
  • zin: Ik poets elke dag mijn tanden.
11

Slide 6 - Slide

de fan
  • je vindt een beroemd persoon of groep heel goed
  • de fan - de fans
  • zin: Zij houden van de groep Black Pink. Zij zijn grote fans.
12

Slide 7 - Slide

de discotheek
  •  Een plek waar mensen dansen op muziek.
  • meervoud: discotheken
  • zin: Ik ga naar de discotheek om te dansen. 
12

Slide 8 - Slide

het drankje
  • Iets om te drinken, zoals water of sap.
  • meervoud: drankjes
  • zin: Ik wil graag een drankje drinken. 
12

Slide 9 - Slide

12
timer
1:30
Van welke muziek ben jij fan?

Slide 10 - Mind map

Maak een goede zin.
gebruik het woord: door
7
timer
1:30

Slide 11 - Open question

Goed of fout?
A - Een mens kan draaien.
B - Een fietswiel kan draaien.
C - Een hamburger in de pan kan je draaien.
8
A
A - fout B - goed C - goed
B
A - goed B - goed C - goed
C
A - goed B - fout C - goed
D
A - goed B - goed C - fout

Slide 12 - Quiz

9
timer
1:30
Wat duurt er lang?

Slide 13 - Mind map

8+9
Wat hoort er bij elkaar?
draaien
duren

Slide 14 - Drag question

Maak een zin.
gebruik het woord: eigenlijk
10

Slide 15 - Open question

A - ....... dag ga ik naar school.
B - Hij heeft ...... keer iets anders.
C - ...... kind moet naar school.
11
A
A - elke B - elk C - elk
B
A - elke B - elk C - elke
C
A - elke B - elke C - elke
D
A - elke B - elke C - elk

Slide 16 - Quiz