Herhaling H1 Deel 2 K

Herhaling Deel 2
- Huiswerkcontrole
- Telefoon op tafel
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling Deel 2
- Huiswerkcontrole
- Telefoon op tafel

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1.3
Het geld dat je kunt uitgeven, heet ook wel je budget. Budgetteren is zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten. Om goed te kunnen budgetteren maak je een begroting: een overzicht van al je inkomsten en al je uitgaven. 
Het Nibud adviseert om je uitgaven in te delen in huishoudelijke uitgaven (of dagelijkse uitgaven), vaste lasten en incidentele uitgaven. Als je over een tijd iets duurs wilt kopen, is het verstandig om elke week, elke maand of elk kwartaal een vast bedrag daarvoor te reserveren.

Slide 2 - Slide

Budgetteren is zorgen dat je inkomsten niet hoger worden dan je uitgaven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Welke 3 soorten uitgaven zijn er volgens het Nibud?

Slide 4 - Open question

Zoek een plaatje van een incidentele uitgave.

Slide 5 - Open question

Een ander woord voor geld sparen is ...
A
Budgetteren
B
Inflatie
C
Reserveren
D
Koopkracht

Slide 6 - Quiz

Paragraaf 1.4
Alles wat iemand aan geld, goederen of diensten ontvangt, noem je inkomen.
Er bestaan drie soorten inkomen: inkomen uit arbeid, inkomen uit bezit, overdrachtsinkomen en inkomen in natura
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen. Je koopkracht kan dalen of stijgen. Inflatie is de gemiddelde stijging van alle prijzen bij elkaar. Deflatie is de daling van de prijzen. 

Slide 7 - Slide

Soorten inkomen

Slide 8 - Mind map

Overdrachtsinkomen ontvang je zonder dat je er iets voor hoeft te doen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Leg uit wat je krijgt wanneer je inkomen in natura krijgt.

Slide 10 - Open question

Leg uit wat koopkracht en inflatie/deflatie met elkaar te maken hebben.

Slide 11 - Open question

De gemiddelde stijging van de prijzen noem je deflatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Meneer Cramer gaf les aan 210 leerlingen. Nu geeft hij les aan 286 leerlingen. Met hoeveel procent is het aantal leerlingen gestegen?

Slide 13 - Open question

Isabel koopt een trui voor €154. Zij krijgt 17% korting. Bereken de nieuwe prijs van de trui.

Slide 14 - Open question

Op het Sterrencollege zitten 500 leerlingen. 187 daarvan zitten in klas 3. Hoeveel procent van de leerlingen zit in klas 3.

Slide 15 - Open question