Speel met woorden: een les over homoniemen, tegenstellingen, anoniemen, homofonen, homografen

1 / 22
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6,7

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Spelen met woorden: 
een les over homoniemen,  homofonen, homografen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van deze les weet je wat homoniemen,  homofonen en homografen zijn en kun je ze toepassen in zinnen.

Slide 3 - Slide

Deze slide dient ter introductie van de leerdoelen van de les.
wat is een synoniem

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

voorbeeld van tegenstelling

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Homoniemen
Homoniemen zijn woorden die hetzelfde worden geschreven of uitgesproken, maar een andere betekenis hebben. 

Sommige mensen zijn bang voor spinnen, maar als je kat het doet, is hij dik tevreden: spinnen

Slide 6 - Slide

Deze slide introduceert het concept van homoniemen.
Schrijf 2 zinnen die bij deze foto passen, met het woord gat.

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Schrijf een zin met het woord 'bank' waarbij het woord twee verschillende betekenissen heeft.

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Homofonen
Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven en een andere betekenis hebben. Bijvoorbeeld: wij liepen in de wei!

Slide 10 - Slide

Deze slide introduceert het concept van homofonen.
Maak een zin met de woorden hart en hard erin.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Schrijf een zin waarin een homofoon in voorkomt (wij lopen in de wei)

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Homografen
Homografen zijn woorden die hetzelfde worden geschreven, maar anders worden uitgesproken en een andere betekenis hebben. 

Als je buiten nat wordt zeg je dat het regent. Maar een bestuurder kan ook zeggen dat hij een regent is, de nadruk ligt dan op het laatste deel gent.

Slide 13 - Slide

Deze slide introduceert het concept van homografen.
Noa plant in haar agenda een moment in waarop ze morgen met Rover zaadjes plant in de moestuin.
Welke woord kun je op twee manier uitspreken?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Samenvatting
Bespreek samen met de leerlingen de verschillende woordtypen en herhaal de voorbeeldzinnen.

Slide 15 - Slide

Deze slide bevat een samenvatting van de les.
Einde van de les
Bedank de leerlingen voor hun aandacht en vraag of er nog vragen zijn.

Slide 16 - Slide

Deze slide dient ter afsluiting van de les.
Is het woord 'overweg' een homograaf?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Welke 2 betekenissen heeft 'overweg'?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 19 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 20 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 21 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Opdracht
Schrijf in je verhalenschrift een verhaal waarin al deze toepassingen voorkomen. Gebruik ook synoniemen en tegenstellingen. 
Maak eerst op een kladpapier een 'ruwe' versie.

Slide 22 - Slide

Deze slide bevat een opdracht waarbij de leerlingen de geleerde woordtypen moeten toepassen in een verhaal.