11/9 fictie 1.1 2h tijdsperspectief en argumenten bij mening

Fictie
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fictie

Slide 1 - Slide

Planning

  • Lezen (al gedaan)
  • Instructie/quiz
  • Werken voor degene die al aan het werk kunnen
  • Extra instructie/quiz
  • Iedereen aan het werk
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide

Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het raadsel en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Slide

Hoe maakt een skelet een deur open? 

Slide 4 - Slide

Hoe maakt een skelet een deur open?

Slide 5 - Open question

Wat is het verschil tussen een varken en een baby?

Slide 6 - Slide

Wat is het verschil tussen een varken en een baby?

Slide 7 - Open question

Wat is een lasbril?

Slide 8 - Slide

Wat is een lasbril?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Noteer twee dingen die je de vorige les hebt geleerd.

Slide 11 - Mind map

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  •  weet je wat het tijdsperspectief is;
  • • weet je wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn;

  • heb je geoefend met ijdsperspectief,  realistische, emotieve en morele argumenten.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 12 - Slide

PERSONAGES

  1. Hoofdpersonen
  2. Bijpersonen  (helper - tegenstander)
  3. figuranten

Slide 13 - Slide

Beschrijving personage
  1. Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  2. Geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  3. Karaktereigenschappen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Nieuwe lesstof

Slide 16 - Slide

Tijdsperspectief
Het moment waarop een verhaal verteld wordt: alsof het op dit moment gebeurt, of achteraf.

Slide 17 - Slide

Tijdsperspectief
Naast een psychisch perspectief bestaat er ook een tijdsperspectief: dit is het moment waarop het verhaal verteld wordt.

 Er zijn twee mogelijkheden:
• het verhaal wordt met de gebeurtenissen mee verteld 
• het verhaal wordt achteraf verteld. Als een verhaal achteraf wordt verteld, kent de verteller de afloop al en kan hij dus vooruitlopen op de gebeurtenissen. Hij kan heen en weer gaan tussen verleden en heden.

Slide 18 - Slide

Welk tijdsperspectief herken je in de tekst?

"Zodra ik de chat wis, trekt er een knagend gevoel door mijn buik. Waar ben ik mee bezig? Wil ik dit echt? Stel dat het verkeerd gaat? Ik check de tijd. Nog een uur"
A
het wordt met de gebeurtenissen mee verteld
B
het wordt achteraf verteld

Slide 19 - Quiz

Argumenten bij je mening
Wanneer de werkelijkheid in het boek helemaal (niet) echt lijkt of wanneer de werkelijkheid (niet) origineel bedacht is.

Slide 20 - Slide

Argumenten bij je mening
Als je je mening over een boek wilt uitleggen, maak je gebruik van argumenten. Er bestaan verschillende soorten argumenten, zoals:
• realistische argumenten: de werkelijkheid in het boek lijkt je helemaal (niet) echt, of je vindt die werkelijkheid (niet) origineel bedacht.
Voorbeeld: ‘Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon. Eigenlijk had hij maar één karaktereigenschap; hij was heldhaftig.’
• emotieve argumenten: het boek grijpt je (niet) aan, je leeft (niet) erg mee met de personages.
Voorbeeld: ‘Ik kon me eigenlijk helemaal niks voorstellen bij de blijdschap die bij de hoofdpersonen ontstond. Eigenlijk was er niks om vrolijk over te zijn.’
• morele argumenten: je bent het helemaal (niet) eens met de normen en waarden uit het boek.
Voorbeeld: ‘Wat mij betreft kon het echt niet hoe de twee hoofdpersonen met elkaar omgingen en de keuzes die zij uiteindelijk maakten. Daarmee maakten ze eigenlijk alles en iedereen om hen heen kapot.’

Slide 21 - Slide

Ik kan me voorstellen dat de hoofdpersoon enorm bang was.
A
Realistisch argument
B
Emotief argument
C
Moreel argument

Slide 22 - Quiz

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Pak je VIP en noteer het huiswerk:
Blz. 14 en 15 opdracht 6 t/m 9
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur! 
Klaar = in STILTE lezen

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 23 - Slide

Realistische argumenten


Als je realistische argumenten wil geven, betekent dit niet dat je argumenten geeft die realistisch zijn. Het gaat erom dat je kijkt naar het realisme van het boek. Je vraagt je af of de beschrijvingen, gebeurtenissen, omstandigheden of personen overeenkomen met de werkelijkheid.

Je beoordeelt dan in hoeverre een boek waarheidsgetrouw overkomt. Vertel bijvoorbeeld of je denkt dat de situaties uit het boek ook in het dagelijkse leven kunnen gebeuren.

Slide 24 - Slide

Realistisch argument
Realistisch argument: 
Is wat verteld wordt geloofwaardig?

Komen de beschrijvingen, gebeurtenissen, omstandigheden en/of personen overeen met de werkelijkheid?

kritiekpunten:
- is het waarheidsgetrouw?
- Is het geloofwaardig?

Slide 25 - Slide

Realistisch argument

* Kan objectief (feiten - controleerbaar - juist of onjuist) of  subjectief  zijn (mening onbetrouwbaar).

Slide 26 - Slide

Emotieve argumenten 
Deze argumenten hebben betrekking op je gevoel en emotie tijdens het lezen. Je verwoordt dus eigenlijk je eigen leeservaring. Deze argumenten zijn vaak persoonlijk en vaag, maar dat neemt niet weg dat ze goed zijn om te gebruiken. 

Als je goed kan onderbouwen waarom je een bepaald gevoel of emotie had tijdens het lezen, is het een goed argument.

Slide 27 - Slide

Emotieve argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven wat een verhaal met je doet (emotie).

maakt me vrolijk - spannend - vol vaart - ontroerend - beklemmend

Slide 28 - Slide

Emotieve argumenten 

* Altijd subjectief (met gevoel, dus niet betrouwbaar).

Slide 29 - Slide

Morele argumenten
Je gebruikt morele argumenten als je uitspraken doet over de opvattingen die de schrijver heeft. Deze opvattingen wil de schrijver in het boek duidelijk maken. Bijvoorbeeld opvattingen op het gebied van godsdienst of seksualiteit. 

Je kunt bijvoorbeeld schrijven want je zelf van de opvattingen vindt of hoe de schrijver ze interpreteert. Ook kan je voorbeelden geven waarin deze interpretatie tot uiting komt.

Slide 30 - Slide

Moreel argument
Een moreel argument heeft betrekking op rechten, normen en waarden.

Rechten:  gebaseerd op rechtsregels

Norm: de regel waar mensen zich aan moeten houden.

Waarden: wat belangrijk voor je is.

Omdat het zo hoort......

Slide 31 - Slide

Moreel argument

* Gebaseerd op persoonlijke overtuiging, idealen of geloof. 
* Altijd subjectief (met gevoel, dus niet betrouwbaar).

Slide 32 - Slide

Wat zijn realistische argumenten?
A
Het boek speelt zich nu af.
B
Alles in het boek is echt.
C
De werkelijkheid in het boek lijkt je helemaal (niet) echt.
D
Je weet niet wat er in het boek gebeurt.

Slide 33 - Quiz

"Wat mij betreft kan het echt niet hoe de twee hoofdpersonen met elkaar omgingen."
A
Realistisch argument
B
Emotief argument
C
Moreel argument

Slide 34 - Quiz

"Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon."
A
Realistisch argument
B
Emotief argument
C
Moreel argument

Slide 35 - Quiz

Welk tijdsperspectief herken je in de tekst?

"Julissa liep het gebouw in. Ze voelde dat er iets niet klopte. Als ze toen al had geweten dat het helemaal mis zou gaan, had ze zeker een andere keuze gemaakt."
A
het wordt met de gebeurtenissen mee verteld
B
het wordt achteraf verteld

Slide 36 - Quiz

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: 

    Pak je VIP en noteer het huiswerk:
    Blz. 14 en 15 opdracht 6 t/m 9
    Verlengde instructie: blz. 14 en 15 opdracht 6 t/m 8
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur! 
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!


    timer
    22:00

    Slide 37 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    •  weet je wat het tijdsperspectief is;
    • weet je wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn;

    • heb je geoefend met ijdsperspectief,  realistische, emotieve en morele argumenten.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 38 - Slide

    'Ik werd echt geraakt door het boek. Ik heb zelf ook van dichtbij meegemaakt hoe iemand in de knoop zat met zichzelf en een beetje depri werd.'
    A
    realistisch argument
    B
    emotief argument
    C
    moreel argument

    Slide 39 - Quiz

    "Zou het verhaal in echt kunnen gebeuren?" is een vraag naar een...
    A
    Realistisch argument
    B
    Emotief argument
    C
    Moreel argument

    Slide 40 - Quiz

    'Mooi om te zien dat de hoofdstuktitels van Het Diner naar voorgerecht, hoofdgerecht, enz. verwijzen. Dan weet je inhoudelijk ook wat er komen gaat.'
    A
    moreel argument
    B
    realistisch argument
    C
    structureel argument

    Slide 41 - Quiz

    Tijdsperspectief 
    Psychisch perspectief
    Personages - hoofdpersonage
    Personages - bijfiguur
    Het goochelen met de tijd
    Het verhaal kan met de gebeurtenissen mee worden verteld.
    Het verhaal kan achteraf worden verteld.
    Ik-verteller
    Personale verteller (hij-/zij-)
    Alwetende verteller
    Meestal een hoofdpersoon. Hij of zij maakt een karakterontwikkeling door.
    Meestal een bijpersoon. Hij of zij maakt geen karakterontwikkeling door.

    Slide 42 - Drag question

    Ik weet wat het tijdsperspectief en wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 43 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 44 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 45 - Open question