12/9 fictie 1.1 2h tijdsperspectief en argumenten bij mening

  1. Pak in stilte je iPad en log in op de LessonUP.
  2. Pak je leesboek, lesboek, schrift, VIP en pen.
  3. Draai je iPad om.
  4. Ga in stilte lezen.
timer
20:00
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  1. Pak in stilte je iPad en log in op de LessonUP.
  2. Pak je leesboek, lesboek, schrift, VIP en pen.
  3. Draai je iPad om.
  4. Ga in stilte lezen.
timer
20:00

Slide 1 - Slide

Fictie

Slide 2 - Slide

Planning

  • Lezen (al gedaan)
  • Instructie/quiz
  • Iedereen aan het werk (geen differentiatie, schrijfopdracht)
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Noteer twee dingen die je de vorige les hebt geleerd.

Slide 5 - Mind map

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer welke psychische perspectieven er zijn;
  • weet je weer wat het tijdsperspectief is;
  • weet je weer wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn;

  • heb je geoefend met ijdsperspectief,  realistische, emotieve en morele argumenten.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 6 - Slide

Wat is de overeenkomst tussen een ik-perspectief en een personaal perspectief en wat is het verschil?

Slide 7 - Open question

Wat is het verschil tussen een ik-perspectief en een meervoudig perspectief?

Slide 8 - Open question

Het verhaal wordt met de gebeurtenissen mee verteld.
A
Van begin tot eind
B
Beginnen in het midden
C
Beginnen bij het einde
D
Zonder flashback/flashforward

Slide 9 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met 'het verhaal wordt achteraf verteld'

Slide 10 - Open question

Wat is een auctoriaal perspectief?
A
Het verhaal wordt verteld vanuit de hoofdpersoon.
B
Het verhaal wordt verteld vanuit iemand buiten het verhaal.
C
Het is een synoniem voor ik-perspectief
D
Synoniem voor hij/zij-perspectief

Slide 11 - Quiz

'Hij dacht eraan dat hij liever in zijn bed zou blijven.'
A
Ik- perspectief
B
Meervoudig perspectief
C
Personaal perspectief
D
Auctoriale verteller

Slide 12 - Quiz

Wat zijn realistische argumenten?
A
Het boek speelt zich nu af.
B
Alles in het boek is echt.
C
De werkelijkheid in het boek lijkt je helemaal (niet) echt.
D
Je weet niet wat er in het boek gebeurt.

Slide 13 - Quiz

Wat zijn emotieve argumenten?
A
Je vindt de personages grappig.
B
Je vond de verhaallijn goed te volgen.
C
Je werd een beetje verdrietig van wat de hoofdpersoon meemaakte.
D
De personages spelen een belangrijke rol.

Slide 14 - Quiz

Wat zijn morele argumenten?
A
Je vindt de personages grappig.
B
Je bent het wel of niet eens met wat de personages belangrijk vinden.
C
Personages uit het boek zijn belangrijk.
D
De personages spelen een belangrijke rol.

Slide 15 - Quiz

PERSONAGES

  1. Hoofdpersonen
  2. Bijpersonen  (helper - tegenstander)
  3. figuranten

Slide 16 - Slide

Beschrijving personage
  1. Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  2. Geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  3. Karaktereigenschappen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Tijdsperspectief
Het moment waarop een verhaal verteld wordt: alsof het op dit moment gebeurt, of achteraf.

Slide 19 - Slide

Tijdsperspectief
Naast een psychisch perspectief bestaat er ook een tijdsperspectief: dit is het moment waarop het verhaal verteld wordt.

 Er zijn twee mogelijkheden:
• het verhaal wordt met de gebeurtenissen mee verteld (chronologisch)
• het verhaal wordt achteraf verteld. Als een verhaal achteraf wordt verteld, kent de verteller de afloop al en kan hij dus vooruitlopen op de gebeurtenissen. Hij kan heen en weer gaan tussen verleden en heden. (flashback)

Slide 20 - Slide

Argumenten bij je mening
Wanneer de werkelijkheid in het boek helemaal (niet) echt lijkt of wanneer de werkelijkheid (niet) origineel bedacht is.

Slide 21 - Slide

Argumenten bij je mening
Als je je mening over een boek wilt uitleggen, maak je gebruik van argumenten. Er bestaan verschillende soorten argumenten, zoals:
• realistische argumenten: de werkelijkheid in het boek lijkt je helemaal (niet) echt, of je vindt die werkelijkheid (niet) origineel bedacht.
Voorbeeld: ‘Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon. Eigenlijk had hij maar één karaktereigenschap; hij was heldhaftig.’
• emotieve argumenten: het boek grijpt je (niet) aan, je leeft (niet) erg mee met de personages.
Voorbeeld: ‘Ik kon me eigenlijk helemaal niks voorstellen bij de blijdschap die bij de hoofdpersonen ontstond. Eigenlijk was er niks om vrolijk over te zijn.’
• morele argumenten: je bent het helemaal (niet) eens met de normen en waarden uit het boek.
Voorbeeld: ‘Wat mij betreft kon het echt niet hoe de twee hoofdpersonen met elkaar omgingen en de keuzes die zij uiteindelijk maakten. Daarmee maakten ze eigenlijk alles en iedereen om hen heen kapot.’

Slide 22 - Slide

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: 

    Pak je VIP en noteer het huiswerk:
    Blz. 14 en 15 opdracht 10, 11 (11 inleveren via Magister) en 12 (als er tijd is)
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!


    timer
    20:00

    Slide 23 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • weet je weer welke psychische perspectieven er zijn;
    • weet je weer wat het tijdsperspectief is;
    • weet je weer wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn;

    • heb je geoefend met ijdsperspectief,  realistische, emotieve en morele argumenten.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 24 - Slide

    Tijdsperspectief 
    Psychisch perspectief
    Personages - hoofdpersonage
    Personages - bijfiguur
    Het goochelen met de tijd
    Het verhaal kan met de gebeurtenissen mee worden verteld.
    Het verhaal kan achteraf worden verteld.
    Ik-verteller
    Personale verteller (hij-/zij-)
    Alwetende verteller
    Meestal een hoofdpersoon. Hij of zij maakt een karakterontwikkeling door.
    Meestal een bijpersoon. Hij of zij maakt geen karakterontwikkeling door.

    Slide 25 - Drag question

    Ik weet wat de psychische perspectieven, de tijdsperspectieven en wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 26 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 27 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 28 - Open question