grammatica: meewerkend voorwerp les 1

Grammatica zinsdelen
Meewerkend voorwerp
Brugklas gymnasium
Nederlands
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Meewerkend voorwerp
Brugklas gymnasium
Nederlands

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • heb ik het stappenplan zinsdelen herhaald

  • weet ik wat een meewerkend voorwerp is.

  • kan ik het meewerkend voorwerp herkennen en benoemen in een zin.

Slide 2 - Slide

Stappenplan zinsdelen 1/2
1. Onderstreep de persoonsvorm (pv). Zet zinsdeelstrepen 'om' de pv.

2. Staan er nog meer werkwoorden in de zin? 'Omstreep' deze. Denk aan 'scheidbare werkwoorden' en de woordjes 'te' & 'aan het'.

3. Wie of wat voert de zin uit? Dat is het onderwerp (o).

4. Benoem het werkwoordelijk gezegde. Let op: de pv hoort bij het wwg.

Slide 3 - Slide

Stappenplan zinsdelen 2/2
Niet alle zinnen hebben een lv, mv of bwb's.

5. Wie of wat 'ondergaat' wat er in de zin gebeurt? Dat is het lijdend voorwerp (lv).

6. Zinnen waarin iets wordt doorgegeven, verstuurd, iets cadeau gegeven wordt of verteld zijn zinnen met een meewerkend voorwerp (mv). Aan wie wordt iets gegeven?
 
7. Zinsdelen die een tijd of een plaats aangeven, noem je bijwoordelijke bepaling (bwb). Dit kunnen er meerdere per zin zijn.


Slide 4 - Slide

Stappenplan in het kort
1. persoonsvorm (pv) 
2. andere werkwoorden + 'te' en 'aan het' 
3. onderwerp (o)
4. werkwoordelijk gezegde (wg)
5. lijdend voorwerp (lv)
6. meewerkend voorwerp (mv)
7. bijwoordelijke bepalingen (bwb)

Slide 5 - Slide

Roodkapje liep door het bos.
Ze kwam de wolf tegen.
De wolf gaf Roodkapje een knipoog.
Roodkapje vertrouwde het niet.
Ze besloot een blokje om te lopen.
In de verte zag ze het huisje van grootmoeder.
De wolf was haar te slim af geweest.
Hij had grootmoeder al opgegeten.

Roodkapje liet zich niet kennen.
Ze pakte een stuk hout.
De wolf kreeg van Roodkapje een harde klap op z'n hoofd.
De wolf viel in katzwijm.
Roodkapje haalde grootmoeder levend en wel uit de buik van de wolf.
En ze leefden nog lang en gelukkig.

Slide 6 - Slide

Roodkapje liep door het bos.
(pv?)
A
Roodkapje
B
door het bos.
C
liep

Slide 7 - Quiz

Ze kwam de wolf tegen.
(o?)
A
Ze
B
de wolf
C
kwam
D
tegen.

Slide 8 - Quiz

De wolf gaf Roodkapje een knipoog.
(lv?)
A
De wolf
B
gaf
C
Roodkapje
D
een knipoog.

Slide 9 - Quiz

Ze besloot een blokje om te lopen.
In de verte zag ze het huisje van grootmoeder.
De wolf was haar te slim af geweest.

Slide 10 - Slide

Hij had grootmoeder al opgegeten.
(noteer het wg)

Slide 11 - Open question

Roodkapje liet zich niet kennen.
Ze pakte een stuk hout.
De wolf kreeg van Roodkapje een harde klap op z'n hoofd.
De wolf viel in katzwijm.

Slide 12 - Slide

Roodkapje haalde grootmoeder levend en wel uit de buik van de wolf.
(lv?)
A
Roodkapje
B
haalde
C
grootmoeder
D
levend en wel uit de buik van de wolf

Slide 13 - Quiz

En ze leefden nog lang en gelukkig.
(o?)
A
En
B
ze
C
leefden
D
nog lang en gelukkig.

Slide 14 - Quiz

Herhaal: meewerkend voorwerp
Zinnen waarin iets wordt doorgegeven, verstuurd, iets cadeau gegeven wordt of verteld zijn zinnen met een meewerkend voorwerp (mv). Aan wie wordt iets gegeven?

Check daarna of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen

Slide 15 - Slide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Heeft deze zin een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 19 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 21 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 22 - Open question

Het meewerkend voorwerp is:
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 23 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 24 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 25 - Open question

Leswijs
Maak 3.3 ABC af.

Slide 26 - Slide