This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voor wie is deze tekst bedoeld?
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je aangeven op welke doelgroep een non-fictietekst is gericht en kun je tekstkenmerken benoemen die hierop wijzen.
Slide 2 - Slide
Introduceer het doel van de les aan de leerlingen.
Wat weet je al over het richten van teksten op specifieke doelgroepen?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Doelgroep
De doelgroep van een tekst is de groep mensen waarvoor de tekst bedoeld is.
Slide 4 - Slide
Leg uit wat een doelgroep is en waarom het belangrijk is om een tekst op een specifieke doelgroep te richten.
Type tekst
Het type tekst kan iets zeggen over de doelgroep. Bijvoorbeeld: een wetenschappelijk artikel is bedoeld voor wetenschappers, terwijl een artikel in de krant bedoeld is voor een breder publiek.
Slide 5 - Slide
Benadruk dat het type tekst iets kan zeggen over de doelgroep, maar dat het niet altijd zo hoeft te zijn.
Taalgebruik
Het taalgebruik kan ook iets zeggen over de doelgroep. Als er moeilijke woorden worden gebruikt, is de tekst waarschijnlijk bedoeld voor een hoger opgeleid publiek.
Slide 6 - Slide
Laat voorbeelden zien van moeilijke en makkelijke woorden en vraag de leerlingen om te bedenken voor welke doelgroep de tekst bedoeld kan zijn.
Voorbeelden
Laat verschillende voorbeelden van teksten zien en vraag de leerlingen om te bedenken voor welke doelgroep de tekst bedoeld is. Bespreek daarna samen de tekstkenmerken die hierop wijzen.
Slide 7 - Slide
Zorg voor diverse voorbeelden, bijvoorbeeld een wetenschappelijk artikel, een krantenartikel, een reclamefolder, etc.
Oefenen
Geef de leerlingen een aantal korte teksten en vraag hen om voor elke tekst aan te geven voor welke doelgroep deze bedoeld is. Bespreek daarna samen de tekstkenmerken die hierop wijzen.
Slide 8 - Slide
Zorg voor diverse teksten en zorg dat de leerlingen kunnen samenwerken tijdens deze opdracht.
Leesstrategieën
Leesstrategieën kunnen ook helpen bij het bepalen van de doelgroep. Bijvoorbeeld: als er veel feiten en cijfers worden genoemd, is de tekst waarschijnlijk bedoeld voor een hoger opgeleid publiek.
Slide 9 - Slide
Leg uit wat leesstrategieën zijn en hoe deze kunnen helpen bij het bepalen van de doelgroep.
Schrijfopdracht
Laat de leerlingen een korte tekst schrijven voor een specifieke doelgroep. Bespreek daarna de tekstkenmerken die zij hebben gebruikt om de tekst op deze doelgroep te richten.
Slide 10 - Slide
Geef de leerlingen een duidelijke opdracht en zorg dat zij voldoende tijd hebben om hieraan te werken.
Samenvatting
Vat samen wat er in de les is geleerd en benoem nogmaals de belangrijkste tekstkenmerken waaraan je kunt zien voor welke doelgroep een non-fictietekst is bedoeld.
Slide 11 - Slide
Herhaal het doel van de les en vraag de leerlingen om eventuele vragen te stellen.
Reflectie
Vraag de leerlingen om kort te reflecteren op wat zij hebben geleerd in deze les en wat zij nog lastig vinden.
Slide 12 - Slide
Geef de leerlingen voldoende tijd om na te denken en vraag eventueel om een korte schriftelijke reflectie.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.