This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Herhaling klas 2 H3 en H5
Slide 1 - Slide
Verkopers zoeken een goede plaats om hun producten te verkopen.
A
productbeleid
B
plaatsbeleid
C
prijsbeleid
D
promotiebeleid
Slide 2 - Quiz
Het verlagen van prijzen tijdens de 'Btw Weg Ermee!' van Mediamarkt is een voorbeeld van...
A
plaatsbeleid
B
productbeleid
C
promotiebeleid
D
prijsbeleid
Slide 3 - Quiz
Intratuin verkoopt tijdens de wintermaanden veel speciale artikelen voor Kerstmis.
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
promotiebeleid
D
productbeleid
Slide 4 - Quiz
Je brutowinst is 359.650 euro. Bedrijfskosten: 362.000 euro Bereken de nettowinst.
Slide 5 - Open question
Ik koop mijn telefoon bij Media Markt met 21% korting. Hij kost normaal 600 euro. Wat moet ik betalen?
Slide 6 - Open question
Tablets zijn erg populair. Media Markt besluit daarom de prijs 5% omhoog te doen. Normaal betaalt een klant 300 euro voor de Samsung tab S2. Wat moet je nu betalen?
Slide 7 - Open question
Hoe worden uitgaven 'voor jezelf' genoemd
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
K&K (kapper en koffie)
Slide 8 - Quiz
Hiernaast staan de inkomsten van Martijn en Pascha. Hoeveel inkomen hebben zij samen?
A
€ 2.175
B
$ 2.335
C
€ 1.995
D
€ 2.355
Slide 9 - Quiz
De huur wordt meestal vanzelf van je bankrekening afgeschreven. Wat is daar een ander woord voor?
Hiernaast het overzicht met persoonlijke uitgaven van Nick en Olga.
Hoeveel hebben zij over of tekort in FEBRUARI?
A
+ € 10
B
+ € 160
C
- € 10
D
- € 30
Slide 12 - Quiz
Als een budgetpost hoger wordt, bijvoorbeeld omdat je duurder gaat huren moet je andere posten...
A
ook verhogen, anders zou het niet eerlijk zijn.
B
ook aanpassen anders kom je nog geld tekort.
C
Deze niet kiezen. FOUT!
D
een postzegel op plakken en wegsturen.
Slide 13 - Quiz
Als je geld leent moet je altijd .... terugbetalen. Dat verschil noemen we de ....
A
Meer + termijn
B
Minder + termijn
C
Meer + rente
D
Minder + rente
Slide 14 - Quiz
'Prioriteiten stellen' betekent:
A
Kiezen wat je het leukst vindt
B
Kiezen wat je het belangrijkst vindt
C
Kiezen wat je het lekkerst vindt
D
Kiezen wat je het stomst vindt
Slide 15 - Quiz
Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen
Slide 16 - Quiz
Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine
Slide 17 - Quiz
Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven
Slide 18 - Quiz
Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 19 - Quiz
Ik zet € 600 op mijn spaarrekening. De rente bedraagt 2%. Bereken de rente in euro's.
Slide 20 - Open question
Marco leent € 10.000 bij de bank voor de aankoop van een nieuwe auto. Hij moet nu elke maand € 240 aan de bank betalen, 48 maanden lang. Bereken het bedrag dat hij in totaal aan rente betaalt over deze lening.
Slide 21 - Open question
Op je vaste lasten kan je niet bezuinigen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Lening van € 6.000 Rente is 6% per jaar Hoeveel betaal je aan rente in 1 jaar?
A
€ 600
B
€ 360
C
€ 36
D
€ 60
Slide 23 - Quiz
Automatische incasso is
A
vanzelf geld
terug krijgen
B
betalen zonder toestemming
C
betalen van steeds terugkerende bedragen als huur
D
1x een bepaald bedrag betalen
Slide 24 - Quiz
Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves
Slide 25 - Quiz
Intratuin verkoopt tijdens de wintermaanden veel speciale artikelen voor Kerstmis.
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
promotiebeleid
D
productbeleid
Slide 26 - Quiz
omzet: 220 000 euro inkoopwaarde: 100 000 euro Bereken de brutowinst.