Engels H1D 18-09-'24

Engels H1D 
18-09-'24
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Engels H1D 
18-09-'24

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning


  • Grammar:
    - 'To be'
What do you need?
  • iPad
  • workbook
  • (notebook)
  • pen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vocabulary 1.2


  • Neem de woorden in vocabulary list 1.2 door.
    Zijn er woorden die je lastig vindt?

  • Close your book and put it in the corner of your table
timer
3:00

Slide 3 - Slide

7 minuten
What is the correct translation?
(Wat is de juiste vertaling?)

fill in (to)
A
opvullen
B
opschrijven
C
weghalen
D
invullen

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

What is the correct translation of the word below?

bright
A
fel
B
donker
C
bericht
D
licht

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Fill in the correct translation of the word below

antwoord
timer
1:00

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Make a sentence with the word below

everyone
timer
1:00

Slide 7 - Open question

everyone betekent iedereen
Which word is the odd one out?



A
Grandmother
B
grandparents
C
child
D
parents

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

To be
  • Dit is een onregelmatige werkwoord

  • betekent: zijn
  1. Ik ben 
  2. Jij bent
  3. Hij / Zij / Het is
  4. Wij / Jullie / Zij zijn

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

I
You
He
She
It
We
You 
They
Het werkwoord 'to be' 
Am
Is
Are
Are
Are
Are
Is
Is

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions


I ____ tired
A
is
B
are
C
am
D
have

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

She ____ my friend
A
to be
B
are
C
is
D
's

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

You _____ hungry
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Where ____ I?
A
am
B
are
C
is

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

They ____ at home
A
is not
B
are not
C
am not

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Maak de ontkenning (-) met 'to be':
She ...... (to be) happy.

Niet afkorten! & let op leestekens.

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Vul de juiste vorm van to be in ( +/-/?)
he / to be / at work / ?

Niet afkorten! & let op leestekens.

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

maak de juiste zin met to be ( +/-/?)
they / to be/ not / nice /.

Niet afkorten! & let op leestekens.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

maak de juiste zin met to be ( +/-/?)
they / to be/ in Dublin /?

Niet afkorten! & let op leestekens.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Vul de juiste vorm van to be in ( +/-/?)
I / to be/ not / at home /.

Niet afkorten! & let op leestekens.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Maak de juiste zin met 'to be' (+).
John and I ..... (to be) a couple.

Niet afkorten! & let op leestekens.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

I
You
He
She
It
We
You
They
slim
verdwaald
stil
verlegen
bezorgd
alleen
Opdracht: 
Gebruik verschillende personal pronoun, de juiste vorm van 'to be' en een woord uit de rechter rij om zes verschillende, kloppende zinnen te maken in het Engels.
+ vorm van 'to be' +
timer
1:00

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Practice!
Kies vier van de zes zinnen die je eerder hebt gemaakt. 
  1. Maak twee vraagzinnen
  2. Maak twee ontkennende (negatieve) zinnen
timer
5:00

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
positive
(Bevestigend)
Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting 'to be'
Het werkwoord 'to be' = 'zijn' in het Nederlands.  Het is een onregelmatige werkwoord.

De drie verschillende vormen in de tegenwooordige tijd van het werkwoord 'to be' zijn: 
am, is & are

positieve zin met het werkwoord 'to be': I am happy / I'm happy
Negatieve zin met het werkwoord 'to be': She is not happy / She isn't happy
Vraagzin met het werkwoord 'to be': Are you happy?

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Practice
Unit 1, lesson 2

To do:
Exercise 10 - 13, 16 & 17



timer
10:00

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

HOMEWORK
Do 
Unit 1, lesson 1
Exercise 10 - 13, 16 & 17
Study 
  • Vocabulary 1.1 & 1.2
  • phrases writing
Next lesson
  • Grammar: a / an

Slide 31 - Slide

This item has no instructions