Gebruik kromme pijlen met hele pijlpunten (rood in afbeelding).
Reacties tussen nucleofiele en elektrofiele deeltjes.
Slide 6 - Slide
Nucleofiel
Houd van (positieve) kernen: heeft zelf overschot aan elektronen
Partiële of formele negatieve lading aanwezig.
Voorbeelden (nucleofiel gedeelte in rood):
Slide 7 - Slide
Elektrofiel
Houd van (negatieve) elektronen: heeft zelf tekort aan elektronen.
Partiële of formele positieve lading aanwezig.
Voorbeelden (elektrofiele gedeelte in blauw):
Slide 8 - Slide
Voorbeeld 1: zuurbase reactie
Ammoniak (base) reageert als nucleofiel.
H van water is een elektrofiel deeltje.
Slide 9 - Slide
Voorbeeld 2: additie
Stap 1: nucleofiel (etheen) valt aan op elektrofiel (H van HBr).
Stap 2: nucleofiel (bromide-ion) valt aan op elektrofiel (C+).
Slide 10 - Slide
Even oefenen: additie
Teken het reactiemechanisme van deze reactie. Het mechanisme vindt plaats in twee stappen volgens een polair mechanisme. Geef Lewis structuren, geef formele ladingen aan en teken gebogen pijlen voor elektronenverplaatsingen.
Slide 11 - Slide
Antwoord
Slide 12 - Slide
Reactiemechanisme additie
Bij additie met bijv. broom ontstaat als tussenproduct een bromonium-ion.
Zie Binas tabel 54F.
Te veel sterische hinder om in 1 stap plaats te vinden.
Slide 13 - Slide
Voorbeeld 3: substitutie
Soms twee stappen in één keer (SN2).
Geen tussenproduct, wel overgangstoestand
Zie Binas tabel 54A.
Slide 14 - Slide
Voorbeeld 4: substitutie
Soms twee stappen met vorming
tussenproduct (SN1).
Te grote zijgroepen voor directe aanval.
Zie Binas tabel 54B.
Slide 15 - Slide
Even oefenen: substitutie
Teken het reactiemechanisme van deze reactie. Het mechanisme vindt plaats in één stap volgens een polair mechanisme. Geef Lewis structuren, geef formele ladingen aan en teken gebogen pijlen voor elektronenverplaatsingen.
Slide 16 - Slide
Antwoord
Slide 17 - Slide
Polariteit versterken
Zuur als katalysator toevoegen: versterkt de polariteit
Partieel negatieve lading op O verdwijnt
Ontstane deeltje sterker elektrofiel
Base als katalysator zorgt voor sterker nucleofiel deeltje.
Slide 18 - Slide
Aan de slag
Maken 9, 12, 34, 35, 39, 41, 44
Optioneel: 2022-II vragen 24+25 EN 2022-III vraag 16
Slide 19 - Slide
Reactiesnelheid
6.1, 6.2, 16.4
Slide 20 - Slide
Reactiesnelheid
Gemiddelde reactiesnelheid
Uitgedrukt in mol per liter per seconde (mol L-1 s-1)
Snelheid s = molariteit (mol/L) / tijd (s)
Slide 21 - Slide
Factoren die invloed hebben op de reactiesnelheid
Soort stof
Concentratie (volume, druk)
Temperatuur
Verdelingsgraad
Aanwezigheid katalysator
Slide 22 - Slide
Reactiesnelheid
Voorbeeld: 2 NH3 --> N2 + 3 H2
Begin reactie 0 mmol H2
Lijn q geeft mmol H2 aan op einde reactie.
Reactiesnelheid begint hoog, neemt af in de tijd. Bij q is reactiesnelheid 0.
Slide 23 - Slide
Snelheidsbepalen-de stap
Langzaamste stap in reactiemechanisme.
Stap waar deeltjes ontstaan met formele lading of afwijken van octet.
Voorbeeld SN1 mechanisme:
Slide 24 - Slide
Energiediagram SN1 reactie
Slide 25 - Slide
Snelheidsvergelijking
Uit experimenten kun je bepalen van welke concentraties de reactiesnelheid afhangt.
Dit geef je weer in een snelheidsvergelijking.
Snelheidsvergelijking lineair verband met stof A: s = k * [A]
Snelheidsvergelijking kwadratisch verband met stof a: s = k * [A]2
k = constante
Slide 26 - Slide
Snelheidsvergelijking: SN1 en SN2
SN1 = snelheid hangt af van 1 beginstof; s = k * [A]
SN2 = snelheid hangt af van 2 beginstoffen; s = k * [A] * [B]
Geldt ook voor E1 en E2 mechanismen
Slide 27 - Slide
Voorbeeld: 2 ICl + H2 -> I2 + 2 HCl
Verdubbeling [ICl] geeft verdubbeling van s (proef 1+2).
Halvering [H2] geeft halvering van s (proef 1+3)
Recht evenredig verband tussen snelheid en beide beginconcentraties.