Lektion 1: Sieh und lies mal BK1

Lektion 1: Sieh und lies mal 
Persoonlijk voornaamwoorden en werkwoorden in het Duits
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Lektion 1: Sieh und lies mal 
Persoonlijk voornaamwoorden en werkwoorden in het Duits

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je persoonlijk voornaamwoorden: ich, du, er, sie en es en werkwoorden zoals wohnen, lernen en machen in het Duits vervoegen. 

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoorden vervangen een persoon of een ding in een zin. 




ik = ich + e
jij = du + st
hij = er + t
zij = sie +t
het = es + t 

Slide 3 - Slide

Stam en basisregel

Slide 4 - Slide

Werkwoord wohnen
wonen = wohnen

ik woon = ich wohne
jij woont = du _______
hij woont = er wohnt
zij woont = sie _______
het woont = es wohnt

Slide 5 - Slide

Werkwoord lernen
leren = lernen

ik leer = _______  
jij leert = du lernst  hij leert = _______
zij leert = sie lernt
het leert = es lernt 

Slide 6 - Slide

Werkwoord machen
doen/maken = doen/maken  

ik doe/maak = ich mache
jij doet/maakt = _______  
hij doet/maakt = er macht
zij doet/maakt = sie macht
het doet/maakt = _______ 

Slide 7 - Slide

Oefening persoonlijke voornaamwoorden
a) _________ bin zehn Jahre alt. (ik)
b) _________ spielt Fußball im Park. (hij)
c) _________liest gerne Bücher. (zij)
d) _________wohnst in Berlin. (jij)
e) _________ist kalt draußen. (het)
f) _________kochst gerne Spaghetti. (jij)
g) _________schwimmt im Schwimmbad. (zij)
h) _________höre Musik. (ik)
i) _________ist mein bester Freund. (hij)
j) _________ist jetzt halb zwei. (het)

Slide 8 - Slide

Oefening werkwoorden 
a) Er ___________ viel für die Prüfung. (lernen)
b) Du ___________ Fußball am Wochenende. (spielen)
c) Er ___________ jeden Tag laut im Radio. (singen)
d) Ich ___________ in einem großen Haus. (wohnen)
e) Du ___________ oft Fotos im Urlaub. (machen)
f) Er ___________ aus Frankreich. (kommen)
g) Ich ___________ in Deutschland. (wohnen)
h) Sie ___________ ein neues Buch. (kaufen)
i) Ich ___________ aus Spanien. (kommen)
j) Du ___________ Deutsch in der Schule. (lernen)

Slide 9 - Slide

Vragen?

Slide 10 - Slide

Opdrachten maken + Huiswerk
In der Klasse:
Aufgabe 2 auf Seite 8
Aufgabe 3 und 4 auf Seite 9
Aufgabe 7 auf Seite 10

Hausaufgaben: Lektion 1
Aufgabe 5 auf Seite 9
Aufgabe 6 auf Seite 10
Aufgabe 8 auf Seite 11 und Aufgabe 10 auf Seite 12/13


Slide 11 - Slide