Basis H4

Basis paragraaf 1
onderwerp, hoofdgedachte en tekstdoel
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Basis paragraaf 1
onderwerp, hoofdgedachte en tekstdoel

Slide 1 - Slide

Wat is het verschil tussen 'het onderwerp van de tekst' en de hoofdgedachte van de tekst'?

Slide 2 - Open question

Welke tekstdoelen kun je nog noemen?

Slide 3 - Open question

opdrachten
Maak nu opdracht 1 en 2 op blz. 10-11

Klassikaal bespreken

Slide 4 - Slide

opdrachten
Maak nu in tweetallen of drietallen opdracht 3, 4, 5 en 6

Klassikaal bespreken

Slide 5 - Slide

paragraaf 2

Slide 6 - Slide

Welke functies heeft een inleiding van een tekst volgens jou?

Slide 7 - Open question

paragraaf 2
Bestudeer blz. 13 en 14
Maak opdr. 2 en 4

Bestudeer blz. 18
Maak opdr. 6

Slide 8 - Slide

paragraaf 3
middenstuk -> deelonderwerpen
Maak opdr. 1 op blz. 

tekststructuren 
Maak opdr. 4

Slide 9 - Slide

Welke bewering is NIET waar?
A
Een hoofdgedachte is altijd een hele zin.
B
Het onderwerp is altijd één woord.
C
Een hoofdgedachte is nooit een vraag.
D
De hoofdgedachte geeft vaak aanwijzingen over het tekstdoel.

Slide 10 - Quiz

paragraaf 4 en 5
Bestudeer blz. 24 
Maak opdr. 1 op blz. 25

Bestudeer blz. 28-29
Maak opdr. 2 op blz. 29 en opdr. 4 op blz. 30
Bookwidgets: WSGKN

Slide 11 - Slide

paragraaf 6, 7 en 8 
Bestudeer blz. 31
Maak opdr. 1

Bestudeer blz. 35
Maak opdr. 1 en 2

Bestudeer blz. 38-39

Slide 12 - Slide

Welke bewering is NIET waar?
A
Functies van inleiding: aandacht trekken + onderwerp aankondigen
B
Het slot bevat meestal de hoofdgedachte.
C
Functies van inleiding: onderwerp aankondigen + samenvatting geven
D
Het slot bevat soms ook een samenvatting + toekomstverwachting.

Slide 13 - Quiz

Welke bewering is NIET waar?
A
De kernzin is meestal de 1e, 2e of laatste zin van een alinea.
B
Aan het taalgebruik, het onderwerp en de lay-out kun je vaak zien voor welk publiek de tekst bedoeld is.
C
Het signaalwoord 'dus' kan zowel het verband 'redengevend' als 'concluderend' aangeven.
D
Een argument staat altijd achter het standpunt.

Slide 14 - Quiz