<- 2009, National Theatre, Phèdre (Phaedra en de voedster)
1 / 29
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 25 min
Items in this lesson
De tragedie
hoe zat het ook alweer?
- korte vragen om weer in de tragedie te komen
<- 2009, National Theatre, Phèdre (Phaedra en de voedster)
Slide 1 - Slide
Introductie
Grieks theater
Romiens theater
Seneca
Slide 2 - Slide
Wat is hamartia?
A
loutering door de emotie van een tragedie
B
een slechte eigenschap van de held
C
het feit dat een karakter 'relatable' is
D
de Griekse naam voor empathie
Slide 3 - Quiz
Het Griekse theater maakte veelvuldig gebruik van een bode(-verhaal). Wat was de functie?
A
gewelddadige taferelen beschrijven
B
tegenspeler zijn van de hoofdrolspeler
C
zaken die eerder/elders zijn gebeurd vertellen
D
hij had een komische functie
Slide 4 - Quiz
Wat is volgens Aristoteles het doel van het lezen/kijken van een tragedie?
A
vermaak
B
ontsnappen aan eigen sores
C
het gepeupel tevreden houden
D
de goden eren
Slide 5 - Quiz
Wat is een belangrijk verschil tussen Seneca's tragedies en de klassieke Griekse?
A
De goden verdwijnen geheel uit het verhaal
B
Seneca is meer expliciet in de gruweldaden
C
Seneca schrijft niet meer over mythes, maar over echte mensen
D
Seneca voegde een derde acteur toe
Slide 6 - Quiz
Welke filosofie wordt verbonden aan Seneca?
A
empirisme
B
hedonisme
C
rationalisme
D
stoïsme
Slide 7 - Quiz
Wanneer leefde Seneca?
A
tweede eeuw v.C.
B
eerste eeuw v.C.
C
tweede eeuw n.C.
D
eerste eeuw n.C.
Slide 8 - Quiz
Seneca heeft drie keizers meegemaakt. Welke stelling is níet waar?
A
Caligula wilde Seneca laten vermoorden
B
Messalina (Claudius' vrouw) liet hem verbannen
C
Seneca heeft Nero opgevoed
D
Nero heeft Seneca gedwongen zijn eigen leven te nemen
Slide 9 - Quiz
voorgeschiedenis Phaedra-mythe
who's who
Slide 10 - Slide
Waar is Phaedra opgegroeid?
A
Kreta
B
Athene
C
Thebe
D
Mykene
Slide 11 - Quiz
Hoe heet de vader van Phaedra?
A
Theseus
B
Nutrix
C
Minos
D
Aegeus
Slide 12 - Quiz
Hoe heet het kind van Aegeus?
A
Medea
B
Theseus
C
Phaedra
D
Hippolytus
Slide 13 - Quiz
Wie maakte voor Pasiphaë een houten koe zodat zij haar liefde kon consumeren?
A
Minos
B
Theseus
C
Ikaros
D
Daedalos
Slide 14 - Quiz
Welke van de onderstaande stellingen over de relatie tussen Theseus en Phaedra is níet waar?
A
Hij is getrouwd met haar
B
Hij heeft haar zus gebruikt
C
Hij heeft haar halfbroer gedood
D
hij laat haar in de steek
Slide 15 - Quiz
inhoud gelezen tekst so far..
Nederlandse vertaling & r.129 t/m r.164
Slide 16 - Slide
Waar is Theseus aan het begin van de tragedie?
A
Thuis
B
Een naburig land aan het veroveren
C
Op visite
D
In de onderwereld
Slide 17 - Quiz
Waar is Hippolytus mee bezig aan het begin van de tragedie?
A
bidden/offeren
B
jagen
C
slapen
D
hij is met zijn vader mee
Slide 18 - Quiz
aan wiens (of wier) kant staat Nutrix (de Voedster)?
A
Phaedra
B
Theseus
C
Hippolytus
D
Ze is neutraal
Slide 19 - Quiz
Wat zegt de voedster in eerste instantie tegen Phaedra?
A
liefde is nastrevenswaardig
B
pas op - Theseus komt weldra thuis
C
probeer je gevoel niet goed te praten
D
je liefde is te zwaar om te dragen
Slide 20 - Quiz
De Voedster waarschuwt haar meesteres. Dit doet ze onder andere door de naam (en daarmee de eer) aan te spreken van een aantal prominente familieleden. Welke?
A
Theseus en Poseidon
B
Theseus, Poseidon en Minos
C
Theseus, Poseidon, Minos en Helios
D
Theseus, Poseidon, Minos, Helios en Jupiter
Slide 21 - Quiz
en nog een beetje stijl
Slide 22 - Slide
Wat is voorbeeld van een sententia?
A
doof het vuur en betoon je niet toegeeflijk aan een
verschrikkelijk lot
B
Welk einde ook maar het lot zal hebben gegeven, ik zal het verdragen
C
de nabije vrijheid maakt een oud mens sterk
D
allen zijn een voorbeeld van sententia
Slide 23 - Quiz
wat is een hyperbaton?
A
een overdrijving
B
iets wordt mooier voorgesteld dan het is
C
kruislings geplaatste woorden
D
congruerende woorden die uiteen geplaatst zijn
Slide 24 - Quiz
en dan het Latijn! :)
Pak je Phaedra-materiaal erbij - lees r.165 t/m 170 door
- over 4min krijg je een enkele vraag over signaalwoorden en stilistiek
timer
4:00
Slide 25 - Slide
Welk signaalwoord zie je dat een bijzin aan kan geven? (165-170)
timer
0:40
Slide 26 - Open question
Welke werkwoordsvormen herken je het meest in r.165-170?
A
indicativus
B
imperativus
C
participium
D
coniunctivus
Slide 27 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je in r.170?
timer
1:00
Slide 28 - Open question
Welk stijlfiguur - naast alliteratie - herken je in r.167-168?