Leerjaar 2_H4_Lezen (les 2) feiten, meningen, argumenten

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lezen H4
Mening, argument en standpunt

Slide 2 - Slide

Lesdoel
- Je kunt vertellen wat feiten, meningen en argumenten zijn.
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en mening bedenken.

Slide 3 - Slide

 H4 Lezen

Slide 4 - Slide

Feit vs. Mening

Slide 5 - Slide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld: 'Een kwart van de inwoners van Purmerend hebben geld gedoneerd aan giro555.'

Slide 6 - Slide

Mening (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
Voorbeeld: 'Het is naar mijns inziens goed dat er geld gedoneerd wordt voor de vluchtelingen uit Oekraïne'

Slide 7 - Slide

Feit of mening?
In de maand maand start de zomertijd.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

Feit of mening?
Amsterdam telt 821.000 inwoners.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Feit of mening?
Koopkracht Nederlanders daalt gemiddeld 2,7 procent door hoge inflatie.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Feit of mening?
Het JEL is een leuke school.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quiz

Noteer een feit over jezelf.

Slide 12 - Open question

Argument (reden)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
  • Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...
Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat mensen geld doneren voor Oekraïne (mening), want dat geld is hard nodig voor de vluchtelingen (argument)'.

Slide 13 - Slide

Bedenk een mening over het WIDM met een argument (reden). Denk aan een bijbehorend signaalwoord.

Slide 14 - Open question