This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 70 min
Items in this lesson
Basisstof 1.4 Celorganellen
Slide 1 - Slide
Het huiswerk was: Maak van thema 1, basisstof 2 opdracht 13, 14, 16, 17, 19 en 20. Maak van thema 1, basisstof 3 opdracht 25, 27 en 29.
Welke opdrachten moeten er besproken worden?
Slide 2 - Open question
Onder welk organisatieniveau valt DNA?
A
Orgaan
B
Levensgemeenschap
C
Cel
D
Molecuul
Slide 3 - Quiz
Noem een voorbeeld van een ecosysteem.
Slide 4 - Open question
Lesdoelen
Je kent de verschillende celorganellen en hun functies
Slide 5 - Slide
Celkern
In het kernplasma ligt het DNA.
DNA ligt opgerold in de vorm van chromosomen
Kernlichaampje:
Vormt ribosomen
Kernporiën:
Maakt transport naar cytoplasma mogelijk
Slide 6 - Slide
Endoplasmatisch reticulum
Functie: Plek voor het maken van eiwitten en transport naar het golgi systeem
De membranen vormen blaasjes. Kleine stukjes kunnen zich afsnoeren, exocytose, en zich verplaatsen door het cytoplasma
Slide 7 - Slide
Endoplasmatisch reticulum
Ligt om de celkern heen
Bestaat uit lagen membranen
Ruw ER:
Bevat ribosomen (maken eiwitten)
Glad ER:
Bevat geen ribosomen
Slide 8 - Slide
Golgisysteem
Afmaken eiwitten, tot de definitieve vorm.
Afsnoeren van de eiwitblaasjes is exocytose.
Doorsturen voor secretie.
Maken van lysosomen.
Slide 9 - Slide
Lysosomen
Lysosomen zijn bepaalde blaasjes van het golgi-systeem
Lysosomen bevatten enzymen die grote moleculen zoals vetten en koolhydraten kunnen afbreken (en ook bacteriën en virussen)
Slide 10 - Slide
Lysosomen
Soms lekken lysosomen, hierdoor sterft een groot gedeelte van de cel inhoud
Als een cel moet worden vernietigd, dan knappen de lysosomen open. Dit proces heet apoptose (= geprogrammeerde zelfdoding)
Slide 11 - Slide
Mitochondriën
Dubbel membraan
Verbranden van voedingsstoffen naar ATP.
ATP = molecuul met erin opgeslagen energie
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Bewijzen voor de endosymbiosetheorie
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA.
Mitochondriën en chloroplasten hebben twee membranen, een binnen- en een buitenmembraan.
Mitochondriën en chloroplasten kunnen zichzelf vermenigvuldigen in de cel.
Slide 14 - Slide
Celmembraan
Celmembraan
Transporteiwit
Fosfolipiden
Receptoren
Slide 15 - Slide
Celmembraan
Slide 16 - Slide
Celmembraan
Het celmembraan is semipermeabel:
sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 17 - Slide
Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast
B: Leukoplast
B
A: Leukoplast
B: Chloroplast
C
A: Chloroplast
B: Chromoplast
D
A: Chromoplast
B: Chloroplast
Slide 18 - Quiz
Met welk instrument bekijk je cellen (op school)?
A
Elektronenmicroscoop
B
Lichtmicroscoop
C
Telescoop
D
Stethoscoop
Slide 19 - Quiz
In welke celorganellen vind verbranding plaats?
A
celkern
B
mitochondriën
C
celwand
D
bladgroenkorrels
Slide 20 - Quiz
Deze celorganellen slaan energie uit zonlicht op in glucose:
A
mitochondrien
B
celbatterijen
C
bladgroenkorrels
D
celkernen
Slide 21 - Quiz
Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen
Slide 22 - Quiz
Leg in eigen woorden het verschil tussen endocytose en exocytose uit.
Slide 23 - Open question
Leerdoel: je weet dat een cel (dier/plant) celorganellen heeft, je weet welke en wat hun functies zijn