B1-Avond 18:30 - 21:15 | Prinsjesdag & Debat

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
B1-Avond 18:30 - 21:15
Prinsjesdag + Debat
Firdaous Bouyakhrichan
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
B1-Avond 18:30 - 21:15
Prinsjesdag + Debat
Firdaous Bouyakhrichan

Slide 1 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Planning:

- Prinsjesdag 
- Quizvragen 
- Grammatica 
uitleg over ''er''
- Debatteren
in groepjes
- Spreekoefening 
(extra)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Wanneer is het Prinsjesdag?
A
19 september 2024
B
13 september 2023
C
De 3e dinsdag van september
D
Op de verjaardag van de koning.

Slide 5 - Quiz

Wat is een reces?
A
Een ander woord voor verkiezingen.
B
Een periode waarin de kamer leden geen vergaderingen hebben.
C
Een moeilijk woord voor parlement.

Slide 6 - Quiz

Wat wordt er voorgelezen in de troonrede?
A
Wat de plannen zijn van de regering voor het aankomende jaar.
B
Wat de verbetervoorstellen zijn van de samenleving.
C
Een boodschap van de koning naar de regering.
D
De internationale plannen.

Slide 7 - Quiz

Hoelang duurt prinsjesdag?
A
Een hele dag
B
twee dagen
C
Een week

Slide 8 - Quiz

Wat betekent demissionair?
A
Dat er nieuwe verkiezingen zijn.
B
Dat de koning ontslag heeft genomen.
C
Financiële problemen.
D
Dat een kabinet is gevallen.

Slide 9 - Quiz

Waar is de koning met Prinsjesdag?
A
Amsterdam
B
Den-Haag
C
Rotterdam
D
Utrecht

Slide 10 - Quiz

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Grammatica ''er''
Het woordje ''er'' in een zin.

Slide 11 - Slide

''ER''
Er zijn 4 manieren waarop ''er'' wordt gebruikt.


Manier 1:
Als plaats/ locatie
Manier 2:
Voor een telwoord
Manier 3:
er + voorzetsel
Manier 4:
Als onderwerp
Verwijswoord

Slide 12 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 1: ''er''
'Verwijst naar een plaats.'

''Ik kom uit Rotterdam. 
Ik ben in Rotterdam geboren, maar ik heb niet lang in Rotterdam gewoond.''

Slide 13 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 1: ''er''
'Verwijst naar een plaats.'
Om herhaling te voorkomen:

''Ik kom uit Rotterdam. 
Ik ben er geboren, maar ik heb er niet lang gewoond.''



Slide 14 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 1: ''er''
'Verwijst naar een plaats.'

''Ik kom uit Rotterdam. 
Ik ben er geboren, maar ik heb er niet lang gewoond.''



Let goed op de positie van ''er'' in de zin. 
In een gewone zin komt ''er'' nà de persoonsvorm.

Slide 15 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 1




Marly heeft in de supermarkt gewerkt.

Ik heb gisteren les gehad bij Albeda.

Tigo heeft morgen een afspraak in Den-Haag.




Slide 16 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 1




Marly heeft in de supermarkt gewerkt.
Marly heeft er gewerkt.
Ik heb gisteren les gehad bij Albeda.
Ik heb er gisteren les gehad.
Tigo heeft morgen een afspraak in Den-Haag.
Tigo heeft er morgen een afspraak.



Slide 17 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 2: ''er''
'voor een hoeveelheid.'

''Hoeveel honden heeft jouw buurvrouw?''

Slide 18 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 2: ''er''
'voor een hoeveelheid.'
Om herhaling te voorkomen:

''Hoeveel honden heeft jouw buurvrouw?''

Ze heeft 5 honden/Ze heeft er 5.

Telwoord

Slide 19 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 2




Ik heb twee paprika's gekocht.

Mijn zus heeft veel schoenen.

De cursist moet drie boeken kopen.




Slide 20 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 2




Ik heb twee paprika's gekocht.
Ik heb er twee gekocht.
Mijn zus heeft veel schoenen.
Mijn zus heeft er veel.
De cursist moet drie boeken kopen.
De cursist moet er drie kopen.



! In een gewone zin komt ''er'' nà de persoonsvorm.

Slide 21 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 3: ''er''
'er + voorzetsel.'

''Daar hangt mijn tas. Mijn sleutels zitten in mijn tas.''

Mijn sleutels zitten erin.

Slide 22 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 3




Ik heb over de bruiloft gehoord.

De stoelen staan onder de tafel.

De kat ligt naast de tv.




Slide 23 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 3




Ik heb over de bruiloft gehoord.
Ik heb erover gehoord.
De stoelen staan onder de tafel.
De stoelen staan eronder.
De kat ligt naast de tv.
De kat ligt ernaast.



Slide 24 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 3




Ik heb niets over de bruiloft gehoord.
Ik heb er niets over gehoord.
De stoelen staan altijd onder de tafel.
De stoelen staan er altijd onder.
De kat ligt nooit naast de tv.
De kat ligt er nooit naast.



Slide 25 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
De plaats van ''er'' in een gewone zin

1. Ik heb er gewoond.
2. Zij heeft er twee.
3. Ik heb erover gehoord.
4. Er staat een paard in de tuin.



Slide 26 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 4: ''er''
'als tijdelijk onderwerp.'
Voorbeelden:

''Er is geen zon vandaag.''

''Er is veel verkeer in de stad.''

Slide 27 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 4: ''er''
'als tijdelijk onderwerp.'
 
''Er is een zonnetje vandaag.''

''Er is veel verkeer in de stad.''

- Zoals we in het engels gebruiken: 
there is/ there are.
- Bij een indefiniet onderwerp (beschrijft iets algemeens): 
een, veel, iemand of iets.

Slide 28 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 4




Een meisje loopt op straat.

In het centrum zijn veel mensen.

Bij de kassa staat een lange rij.




Slide 29 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat

Oefening - Manier 4




Een meisje loopt op straat.
Er loopt een meisje op straat.
In het centrum zijn veel mensen.
Er zijn veel mensen in het centrum.
Bij de kassa staat een lange rij.
Er staat een lange rij bij de kassa.



Slide 30 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Manier 4
deel 2: in een passieve zin.



Er wordt geklopt.                   een zin met ''worden''

Er wordt hard gewerkt.

De nadruk ligt op de handeling en niet op wie de handeling uitvoerd.



Slide 31 - Slide

 Vaste uitdrukkingen met ''er''
''Je ziet er leuk uit!''
''Ben je er klaar voor?''
''Ik kom eraan.''

Slide 32 - Slide

B1-Avond 18:30 - 21:15 
Leesvaardigheid + debat
Debat stelling
B1
Mensen met een kantoorbaan moeten voor minimaal 50% thuis kunnen werken.

Slide 33 - Slide

Spreekvaardigheid
Examen oefeningen
(extra oefening)
 

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide