H1 Week 13

H1 Week 13
We gaan aan de slag met 5.5 Woorden waar je leert over het spreekwoorden en uitdrukkingen.
In 5.7 Grammatica  leer je over het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord.
Ook ga je weer met Nieuwsbegrip en Vlekkeloos Nederlands verder.

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

H1 Week 13
We gaan aan de slag met 5.5 Woorden waar je leert over het spreekwoorden en uitdrukkingen.
In 5.7 Grammatica  leer je over het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord.
Ook ga je weer met Nieuwsbegrip en Vlekkeloos Nederlands verder.

Slide 1 - Slide

Wat betekent het "voorwerp"?
A
ding
B
aanwijzing
C
weet ik niet
D
voordat je gooit

Slide 2 - Quiz

Wat betekent de "voorliefde"?
A
lievelingsgerecht
B
voorkeur
C
weet ik niet
D
voordat je verliefd bent

Slide 3 - Quiz

Leerdoelen
Je leert over spreekwoorden en uitdrukkingen. Ook kun je de woordsoorten persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk            voornaamwoord benoemen..

Slide 4 - Slide

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Woorden kunnen figuurlijk gebruikt worden. Dat is anders dan de gewone, letterlijke betekenis:
- De aardappels kookten in de pan (letterlijk).
- De leerlingen kookten van woede omdat ze Karel ende Elegast moesten lezen (figuurlijk).

Slide 5 - Slide

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een hele zin met een figuurlijke betekenis. De woorden van de zin kunnen niet veranderd worden:
- De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.

In een uitdrukking wordt ook een figuurlijke betekenis gebruikt. Het verschil is dat bij een uitdrukking de woorden wél aangepast worden aan de zin:
- Meneer Bos werkt als een paard om stomme grapjes te bedenken.
- Zij werken als een paard om hun huis te verbouwen.


Slide 6 - Slide

Welk spreekwoord is dit?

Slide 7 - Open question

Welk spreekwoord is dit?

Slide 8 - Open question

Welk spreekwoord is dit?

Slide 9 - Open question

Weektaak
Talent 5.5
  • Maken Test Jezelf
  • Lezen theorie, opdracht 3 a&b,4, 6, 7, 9, 12
Talent 5.7
  • Maken Test Jezelf
  • Lezen theorie, opdracht 3, 5, 6, 9, 10, 14
Nieuwsbegrip AT en WS


Slide 10 - Slide

Leerdoelen
Je leert over spreekwoorden en uitdrukkingen. Ook kun je de woordsoorten persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk            voornaamwoord benoemen..

Slide 11 - Slide

Noem een voorbeeld van een spreekwoord of uitdrukking.

Slide 12 - Mind map

Wat is het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking?

Slide 13 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (psv) verwijst meestal naar één of meer personen of dingen. Het staat ook vaak in plaats van een zelfstandig naamwoord.

Mo kan geweldig gamen. Hij heeft veel al                                                  veel games uitgespeeld. Ze zijn voor hem                                               geen uitdaging meer.

Slide 14 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Het psv komt in twee vormen voor:
  • de onderwerpsvorm, als het psv onderwerp in de zin is:
Hij gaat gamen met zijn vriend.
  • de voorwerpsvorm, in alle andere gevallen:
Dimitri heeft hem gebeld. Hij stuurt jou ook een berichtje, maar je hebt het niet ontvangen.
We spreken bij haar af. Daarna gaan we bij hen eten.

Slide 15 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord (bzv) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zn:
Mijn moeder heeft jouw broertje geholpen met zijn huiswerk.

Er kunnen tussen het bzv en het zn ook andere woorden staan, zoals een bn of tw:
Mijn aardige moeder heeft jouw vervelende broertje aangekleed voor zijn eerste feestje.

Slide 16 - Slide

Weektaak
Talent 5.5
  • Maken Test Jezelf
  • Lezen theorie, opdracht 3 a&b,4, 6, 7, 9, 12
Talent 5.7
  • Maken Test Jezelf
  • Lezen theorie, opdracht 3, 5, 6, 9, 10, 14
Nieuwsbegrip AT en WS

Slide 17 - Slide

Opdracht
Noteer alle persoonlijk voornaamwoorden die je hoort in het liedje.


Slide 18 - Slide

Als de oorlog komt
En als ik dan moet schuilen
Mag ik dan bij jou?
Als er een clubje komt
Waar ik niet bij wil horen
Mag ik dan bij jou?
Als er een regel komt
Waar ik niet aan voldoen kan
Mag ik dan bij jou?
En als ik iets moet zijn
Wat ik nooit geweest ben
Mag ik dan bij jou?

Slide 19 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Onderwerps-vorm
Voorwerpsvorm
1e persoon ev
ik
mij, me
2e persoon ev
jij, je / u
jou, je / u
3e persoon ev
hij / zij, ze / het
hem / haar / het
1e persoon ev
wij, we
ons
2e persoon ev
jullie, u
jullie
3e persoon ev
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 20 - Slide