klas 2 H27

klas 2  - 5 april

  • boekopdracht 2: inleveren op 16 april
  • toets schrijfvaardigheid: 12 april
  • instructie H27 werkwoordspelling
  • aan de slag: opdrachten H27
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

klas 2  - 5 april

  • boekopdracht 2: inleveren op 16 april
  • toets schrijfvaardigheid: 12 april
  • instructie H27 werkwoordspelling
  • aan de slag: opdrachten H27

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
brandt

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(vinden) je moeder dat je je kamer op moet ruimen?
A
Vind
B
Vindt

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Hij (verdienen) veel geld met de verkoop van zijn boot.
A
verdient
B
verdiend

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (bereiden) het eten voor.
A
bereid
B
bereidt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
(vinden) je dit feest wel leuk?
A
vind
B
vindt

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

werkwoordspelling
De jongens (begeleiden) gisteren de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleidden
C
begeleidde
D
begeleden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

.... (vinden) jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

In dat kleine huis hebben vroeger veel gezinnen tegelijk ...
A
geleven
B
geleefd
C
geleeft

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Cristiano Ronaldo ... na zijn winnende treffer tegen Barcelona
A
juichde
B
joech
C
juichte
D
jooch

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau
A
verrasten
B
verraste
C
verrastten
D
verrasden

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Goed of fout?
Tip: Het gaat om het woordje 'betaald'. Het hele werkwoord is 'betalen'.

Slide 33 - Slide

Bron: Advertentiekronkels. Met dank aan F. Bierling


Goed of fout?

Slide 34 - Slide

(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste vd?
Mijn nichtje is vorig jaar....(verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuizt
D
verhuizd

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste VD?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste vd?
Het was zo glad, ik ben wel drie keer.....(uitglijden)
A
uitgegleden
B
uitgeglijd
C
uitgeglijt

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste VD?
We hebben uren.... (dansen)
A
gedansd
B
gedansen
C
gedanst

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste VD? Mijn kamer wordt.....(verven)
A
geverfd
B
geverft
C
gevervd
D
gevervt

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions