This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
4.2 Wat levert het op?
Ondernemer
Productiefactoren
Concurrenten
Winst/ verlies
Slide 1 - Slide
Aan het einde van deze paragraaf
1) Je kan beschrijven wat een ondernemer is
2) Je kan drie productiefactoren beschrijven en uitleggen wat investeren is
3) Je kan beschrijven wat een concurrent is
4) Je kan winst/ verlies berekenen
Slide 2 - Slide
Ondernemer
Slide 3 - Slide
Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient
Slide 4 - Slide
Aan het einde van deze paragraaf
1) Je kan beschrijven wat een ondernemer is
2) Je kan drie productiefactoren beschrijven en uitleggen wat investeren is
3) Je kan beschrijven wat een concurrent is
4) Je kan winst/ verlies berekenen
Slide 5 - Slide
Maak opdracht 20 t/m 22 (blz. 101)
Tijd: 5 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/buurvrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 102 en maak opdracht 23 t/m 25
timer
5:00
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Investeren
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
Slide 9 - Slide
Aan het einde van deze paragraaf
1) Je kan beschrijven wat een ondernemer is
2) Je kan drie productiefactoren beschrijven en uitleggen wat investeren is
3) Je kan beschrijven wat een concurrent is
4) Je kan winst/ verlies berekenen
Slide 10 - Slide
Maak opdracht 23 t/m 25 (blz. 102)
Tijd: 5 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/buurvrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 103 en maak opdracht 26 t/m 28
timer
5:00
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Concurrenten
Slide 13 - Slide
Concurrenten
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren
Slide 14 - Slide
Aan het einde van deze paragraaf
1) Je kan beschrijven wat een ondernemer is
2) Je kan drie productiefactoren beschrijven en uitleggen wat investeren is
3) Je kan beschrijven wat een concurrent is
4) Je kan winst/ verlies berekenen
Slide 15 - Slide
Maak opdracht 26 t/m 28 (blz. 102)
Tijd: 5 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/buurvrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 103 en maak opdracht 29 t/m 31
timer
5:00
Slide 16 - Slide
Winst berekenen
Opbrengsten - kosten
Slide 17 - Slide
Als Gijs aan het eind van de avond de kassa van zijn restaurant opmaakt, blijkt de opbrengst € 4.300 te zijn. De kosten bedroegen diezelfde avond € 2.440. Bereken de winst van deze avond.
Slide 18 - Open question
Melle heeft een goede maand achter de rug. De opbrengst van zijn bedrijf was in totaal € 23.600. De kosten waren € 4.970. Bereken de winst die deze maand behaald is.
Slide 19 - Open question
Jenny heeft een eigen bedrijf, waarvan de opbrengst dit jaar € 87.300 bedraagt. De kosten zijn € 48.560. Bereken hoeveel winst Jenny dit jaar heeft.
Slide 20 - Open question
Aan het einde van deze paragraaf
1) Je kan beschrijven wat een ondernemer is
2) Je kan drie productiefactoren beschrijven en uitleggen wat investeren is
3) Je kan beschrijven wat een concurrent is
4) Je kan winst/ verlies berekenen
Slide 21 - Slide
Maak opdracht 29 t/m 34 (blz. 104)
Tijd: 12 minuten
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/buurvrouw toegestaan