Grammar 8&9 theme 3 - passives + both, either neither

Welcome 
have a seat 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welcome 
have a seat 

Slide 1 - Slide

Grammar 8+9 theme 3
  1. Reminder - So test next week.
  2. Grammar 8&9
  3. Class activity - Test yourself.


Slide 2 - Slide

Lesson Goal
  • You know how to use the passives
  • You know when to use both/either/neither/each/every/all/none

Slide 3 - Slide

Passives

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Any questions ?

Slide 13 - Slide

EX 24
1. He gave her flowers and a box of chocolates

Slide 14 - Open question

EX 24
2. I opened all the windows in the kitchen

Slide 15 - Open question

EX 24
3. Germany will win the World cup in 2026

Slide 16 - Open question

EX 24
4. The thief stole all of my expensive necklaces

Slide 17 - Open question

EX 24
5. He is selling the stolen television for $400 each

Slide 18 - Open question

EX 24
6. All the witnesses described the same person.

Slide 19 - Open question

Both = beide/allebei
  • Je gebruikt 'both' bij twee personen, dieren of dingen.

  • Het zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.

Example: 
  • Both fugitives were captured by the police.
  • Sarah watched both girls as they entered the room.

Slide 20 - Slide

Each = elke
  • Je gebruikt 'each' bij twee of meer personen, dieren of dingen.

  • Het zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Example: 
  • He has a small tattoo on each arm.
  • Each year Kevin goes skiing in Austria.

Slide 21 - Slide

All, every, none= alle/allemaal, iedere, geen/niet een
  • Je gebruikt 'all, every, none' bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Example: 
  • The suspect admitted to all charges.
  • A criminal burgled nearly every house in the street.
  • None of the missing jewels were recovered.

Slide 22 - Slide

Each, every = elke, iedere
  • Je gebruikt 'each' om nadruk te leggen op individuele dingen. 

  • Je gebruikt 'every' om nadruk te leggen op het geheel.
Example: 
  • He held a glass in each hand.
  • There was police on every corner.

Slide 23 - Slide

Any questions ?

Slide 24 - Slide

Class activity
Do: Ex 25, 26 and 27. 
pg. 78- 79 WB.
timer
15:00

Slide 25 - Slide





Bye-bye!
Revise for your SO test

Slide 26 - Slide

Relative clauses

Slide 27 - Slide

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 
Relative clauses in English are clauses that begin with relative pronouns

Slide 28 - Slide

Relative Pronouns
Verwijzen naar een mens (who, whom) of dier/ding (which) of bezit (whose)

Worden gebruikt om extra informatie toe te voegen zonder een nieuwe zin te beginnen

The man is blond. He is my brother. 
--> The man who is blond is my brother.

Slide 29 - Slide

RELATIVE PRONOUNS
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Prepare for your SO test.



  1. Herhaling theme 3 (p. 110- WB) Ex 1 + 2. 
  2. Herhaling thee 3 (p. 114 - WB).    Ex 7.
  3. Click the next link to practice irregular verbs.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Hang in there,  it's almost weekend!

Slide 34 - Slide