M7 H2 Economische kringloop H2.2 Macro-economisch boekhouden

M7 H2 Economische kringloop 
H2.2 Macro-economisch boekhouden
Leerdoelen:
- Ik kan het bbp berekenen met de bestedingsmethode.
- Ik kan werken met een financiële en reële economische kringloop en met de drie macro-economische identiteiten.

1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

M7 H2 Economische kringloop 
H2.2 Macro-economisch boekhouden
Leerdoelen:
- Ik kan het bbp berekenen met de bestedingsmethode.
- Ik kan werken met een financiële en reële economische kringloop en met de drie macro-economische identiteiten.

Slide 1 - Slide

Binnenlands inkomen = binnenlands product
Binnenlands inkomen = totaal van de beloningen van de productiefactoren = toegevoegde waarde
Binnenlands product = totaal van de productie (waarde van alle geproduceerde goederen en diensten) = toegevoegde waarde

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

De economische kringloop

Bedrijven produceren met

productiefactoren (= productie).

Dit verkopen en daarmee betalen

ze de beloningen voor de

productiefactoren aan de gezinnen

(= inkomen), die daarmee de producten kopen, wat bedrijven weer produceren.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


De blauwe en groene pijlen zijn de goederen / diensten en productiefactoren. Dit zijn de reële factoren. De rode pijlen zijn geldstromen. Dit zijn monetaire factoren.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Een simpele kringloop met alleen bedrijven en gezinnen, ziet er als volgt uit:

Slide 11 - Slide

reële verus monetaire 
kringloop
Stel je een economie voor met enkel gezinnen en bedrijven. De gezinnen bieden hun productiefactoren (arbeid, kaptiaal etc.) aan de bedrijven en in ruil daarvoor ontvangen ze inkomen. De gezinnen krijgen goederen en diensten van de bedrijven in ruil voor geld; consumptieuitgaven. Hiernaast zie je dat de zwarte pijlen de reële stromen en de rode pijlen de monetaire/geld stromen weergeven. De economische kringloop geeft enkel monetaire stromen weer.

Slide 12 - Slide


In een kringloop laten we meestal alleen de geldstromen zien.

Slide 13 - Slide

Dit kleine  economische model, met enkel gezinnen en bedrijven, kunnen we uitbreiden met meer sectoren. Hiernaast zie je een model waarin de overheid is toegevoegd. 


Slide 14 - Slide

Gezinnen
Gezinnen krijgen binnen: Inkomen (Y)
Geven ze volledig uit aan:
Consumptie (C)
Belasting (B)
Sparen (S)
DUS --> Y = C + B + S

Slide 15 - Slide


In een kringloop laten we meestal alleen de geldstromen zien.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Bedrijven
Bedrijven krijgen binnen:
C,I,O,E
Geven ze volledig uit aan:
Inkomen (Y)
Imoprt (M)
DUS --> Y = C + I + O + E - M

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Investeringen
Bedrijven investeren om meer te kunnen produceren (uitbreidingsinvesteringen) en om oude machines te vervangen. Dit laatste zijn vervangingsinvesteringen en zijn gelijk aan de afschrijvingen. Aangezien het in het kringsloopmodel om netto nationaal product gaat (dus zonder afschrijvingen), zijn de investeringen gelijk aan netto-investeringen, oftewel de uitbreidingsinvesteringen.

Slide 20 - Slide

Netto-investeringen (I) = bruto-investeringen - afschrijvingen
Of:
Uitbreidingsinvesteringen (I) =  bruto-investeringen - vervangingsinvesteringen

Slide 21 - Slide

Macro-economische identiteiten

Uit het kringloopmodel kunnen we zogenaamde macro-economische identiteiten (vergelijkingen die altijd gelden) afleiden:

  1. Wat de gezinnen binnenkrijgen = wat er bij de gezinnen uitgaat: ..................................................
  2. Alle bestedingen = productie = binnenlands inkomen:  .............................................................................

Slide 22 - Slide

Macro-economische identiteiten

Uit het kringloopmodel kunnen we zogenaamde macro-economische identiteiten (vergelijkingen die altijd gelden) afleiden:
1) Wat de gezinnen binnenkrijgen = wat er bij de gezinnen uitgaat: Y = C + S + B
2) Alle bestedingen = productie = binnenlands inkomen:

     C +  I + O + E – M = Y

Slide 23 - Slide

Economische kringloop

Y = nationaal inkomen
C = Consumptie
B = Belasting
S = Besparingen
O = Overheidsbestedingen
I = Investeringen
E = Export
M = Import 
Grote kringloop van een land

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Overheid
Overheid krijgt binnen:
Belasting
Geven ze volledig uit aan:
Overheidsuitgaven

Tekort overheid: (O - B)

Slide 26 - Slide

2 soorten belasting
Directe belastingen --> Gaat direct naar overheid, zoals loonbelasting en winstbelasting
Indirecte belastingen --> Gaan via een andere partij. BTW over producten, accijns. Gaat eerst naar bedrijf, daarna naar overheid. 

Slide 27 - Slide

Bestedingsmethode
Y + M zijn de uitgaven van de bedrijven
C + I + O + E zijn de inkomsten van bedrijven

Dus Y+M = C + I + O + E 

BBP van een land is dus --> Y = C + I + O + E - M

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Spaarsaldo's

Identiteiten 1 en 2 gecombineerd geeft:
Y = C + S + B
Y = C +  I + O + E – M

.................................................................................................


Slide 34 - Slide

Spaarsaldo's

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Identiteiten economische kringloop
  • Y = C + B + S
  • Y = C + I + O + E - M
  • Overheidssaldo = B - O 
  • Particulier spaarsaldo = S - I 
  • Nationaal spaarsaldo = (S-I) + (B-O) óf (E-M)
  • Uitvoersaldo = E - M
  • (S-I) + (B-O) = (E-M)

Slide 37 - Slide

Hoeveel besparen de gezinnen?
A
0
B
10
C
35
D
6

Slide 38 - Quiz

Heeft de overheid een tekort of een overschot?
A
tekort
B
overschot

Slide 39 - Quiz

B
C
E
Bedrijven
Overheid
Gezinnen

Slide 40 - Drag question

Slide 41 - Video

Samenvattend
Economische kringloop

  • Schematisch model van de werking  van de economie als systeem.
  • Abstracte voorstelling van de relaties tussen sectoren (sterk vereenvoudigd).
  • Geeft alleen de geldstromen tussen sectoren
  • Gesloten systeem: er blijft geen geld binnen een sector hangen.
  • Ingaande geldstroom = uitgaande geldstroom
  • Y = netto binnenlands inkomen (Y=nbi=nbp)

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide